»Zeg liever aan oproer! Ik werd er waarlijk mede verlegen; zoodanige uitdrukkingen voor een bijzonder persoon zijn altijd ongeoorloofd. En ik ben er in het geheel niet mede gevleid, om voor het hoofd een er volkspartij te worden aangezien. Kan ik het in rampen of drukkende lasten verlichten, dan zeker onttrek ik mij niet, want ik bemin dat volk, dat aan al zijne ruwheid eene kinderlijke goedhartigheid paart; ik bemin zijne rondborstigheid, zijne gehechtheid aan zijne weldoeners, zijne vaderlands liefde, zelfs zijne vooroordeelen, die vaak van een goed hart getuigen.”
»Wat hebt gij gedaan, Courtenay! om u zoo algemeen bemind te maken?”
»Dat vraag ik mij zelven dikwijls af. Eigenlijk is de voorkeur van het volk op mij gevallen, als de liefde van een onbedacht jongeling op een jong meisje, zonder dat beiden er zich rekenschap van weten te geven, en het is maar al te zeker, dat beiden hun afgod te meer vereeren, naarmate zij minder weten waarom. Het is waar, ik ben gemeenzaam jegens allen en zie niet op een vriendelijk woord en wat goud, zoo ik hen daar mede helpen kan.” — Hier bleef de Lord eenige oogenblikken als in diep nadenken verzonken, en vervolgde toen met warme geestdrift, terwijl zijn edel gelaat en zielvol oog eene roerende uitdrukking van goedheid en innige overtuiging aannamen: »O, men heeft zich nog niet verwaardigd, het groote, doch vaak miskende deel onzer natie, dat men het gemeen noemt, met opmerkzame menschenliefde en menschenkennis gade te slaan. En toch zijn zij het waardig, die massa’s uit den lagen burgerstand. Zij alleen behouden het eigenaardige volkskarakter, waar de beschaving het bij ons effent en uitroeit. Zegt mij, is hij een Engelschman, de hoveling, die zich plooit naar elke ruim van zijn gebieder; die voor vorstengunst vergeet dat hij een vaderland heeft, dat hij zelfstandig mensch is? Kan hij een eigen karakter toonen, hij, die als de kameleon de kleur aan neemt van hem op wien zijne eerlucht staart? Evenwel zoude diezelfde edelman zich verontwaardigen, als men hem zeide dat zijne ziel, waaraan hij misschien nooit denkt, tot wier veredeling hij ten minste niets doet, oorspronkelijk van gelijke waarde is als die van het zoo diep verachte gepeupel; dat elk