zij naarstig en zwijgend voort, toen hief Eva het hoofd omhoog, en zag met diep medegevoel op den vader, die nog altijd met somber stilzwijgen op den ontzaggelijk breeden haard staarde waarin geen sprankje gloorde.
»Hebt gij het koud, vader?” vroeg zij.
»Neen, Eva, koud ben ik niet.” De beweging die deze woorden vergezelde, weêrsprak ze echter.
»Niet koud, vader!” riep een der kleinste kinderen die in een hoekje bijeengeschoold waren, »ik vind het wel koud. bij den smid aan de overzijde van het plein ligt veel hout en kolen en brandt bij dag een groot vuur; mag Walter daarvan niet wat gaan halen?”
»Neen, mijn kind, dat behoort dien man alleen,” antwoordde de vader op doffen toon.
»En als gij allen gezien hadt, evenals ik,” sprak Lewis met levendigheid, »welke groote gierstkoeken en heerlijke stukken spek en gerookt vleesch er bij master Schnissek lagen! ook gedroogde vruchten, in fraaie mandjes; o, Mary, als gij dat gezien hadt!”
»Ach vader!” riepen Jenny en James, tweelingen van acht jaren, terwijl zij naar Bealow toe sprongen, »waarom krijgen wij nooit gierstkoek of vruchten?”
De oudere zusters wendden het hoofd af, en werkten voort met gloeiende wangen en tranen in het oog.
»Heere, uwe hand is zwaar op mij!” zuchtte de man, »tien kinderen? en geen brood! O God, gij beproeft mij sterker dan Job , die zagg ~eene kinderen hongeren! Almachtige, verstomp mij voor hun liden of geef uitkomst!”
»Vader! gij hebt ons immers zelf geleerd Gode te vertrouwen en te zwijgen,” merkte Eva met zachtheid aan. »’t Is een bange tijd dien wij beleven, en sedert den dood van onze goede moeder is onze nood met iederen dag geklommen. maar wie weet of die nu niet op het hoogste is, wie weet of geene blijde uitkomst ons wacht.”
»Neen geene uitkomst voor ons, zoolang deze Koningin leeft, en wij zullen wel den dag niet beleven dat de paapsche priesters haar dood beweenen; zij mogen het verantwoorden die beeldendienaars, dat zij eenen vader met tien kinderen zijn