Alle Privilegiën in het Stuk van Belastingen blijven vernietigd.
Art. 3.
Ieder is onschendbaar in zijne Woning; zijnes ondanks mag niemand in dezelve treden, ten zij uit krachte van een bevel der daar toe bevoegde Magt.
Art. 4.
Niemand kan in hechtenis genomen worden, dan volgens de Wet; niemand kan veroordeeld worden, dan door den Regter, dien de Wet hem toekend, en na alle middelen van verdediging, bij de Wet bepaald, te hebben gehad.
Art. 5.
Ieder Burger heeft het regt, om Verzoeken of Voordragten aan de daar toe bevoegde Magt schriftelijk intedienen, mits die perſoonlijk, en niet uit naam van meerderen worden onderteekend; welk laatste alleen zal kunnen geschieden door of van wegens Ligchamen, wettig zamen gesteld, en als zoodanig erkend, en dan nog niet anders dan over onderwerpen, tot derzelver bepaalde werkzaamheden behoorende.
Art. 6.
De Koning en de Wet verlenen gelijke bescherming aan alle de Godsdiensten, welke in den Staat worden uitgeoefend; door hun gezag wordt bepaald al het geen nood-