Pagina:DeVeluwe eene wandeling (Heldring & Graadt Jonckers 1845).djvu/13

Deze pagina is niet proefgelezen

(5)

de haas zijn leger maakte en het konijn zich door de heu- velen diepe holen wist te graven. Hoog in de lucht zweefde de arend, en de valk verhief zich, om op den reiger neder te storten. De raaf en kraai, niet bij elkander willende nestelen, hadden ruimte, om de hoogste toppen van beuk en eik in verschillende wouden in te nemen, en lieten nog talrijke boomen aan andere geslachten over ; ook de lagere takken aan de vreedzame tortels en de holle stammen en hagen aan veelkleurig groot en klein gevogelte, dat echter liever in lateren tijd, hoewel niet zoo veilig, hier nestelde, toen het voedzaam koren op het heideveld der menschen arbeid beloonde.

De zachtvloeijende beken waren uitstekend geschikt voor den bever, om, door boomstammen in haren loop gestuit, kleine vijvers te vormen, waar zij hunne huizen boven en onder het water bouwden, en van den toenmaligen overvloed van visschen een rijk voedsel hadden.

Het plantenetend dier mogt hier echter, zelfs voordat menschen het vervolgden, niet lang ongestoord schuilen. Zelfs het gonzend bitje, dat onder de veelvuldige heide- bloemtjes ook den geurigen tijm kon vinden, waarop hij zich hier nog mag vergasten, vond in de holle boomstam- men geene veiligheid meer tot zijne werkplaats; maar werd door den beer van het noorden van zijnen verzamel den schat beroofd; terwijl hongerige wolven het grootere vee aanvielen en de listige vos het bange konijn en den snelvoetigen haas wist te verschalken, en zich zelven door overdekte gangen zoo te verdedigen, dat hij uit deze stre- ken ook nu nog niet kan verdreven worden. In lage en veenachtige gronden zochten ook adders en slangen uit planten, door schadelijke nevels gedrenkt, hun giftig voed sel, en nog gebeurt het, dat die dieren het makke schaap kwetsen, of den onbedachtzamen landman eene wonde toebrengen,