Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/146

Deze pagina is niet proefgelezen

114 BLAUWBOEKJES


vellingen, onder schijn van nederige godsvrucht.” ,Met verontwaardiging, hadden sommigen zijn verbazend lange voordracht, somtijds gemeen, plat en vol onzin en herhalingen, aangehoord”, 200 verzekert deze onbekende.

Dan insinueert de schrijver, dat ,onder welken die hun gemeenten verlieten niet weinigen waren, die wegens bijzondere oorzaken reeds te voren op hunne eigene leeraars misnoegd waren, of wegens een openbaar ergerlijk gedrag weinig geteld werden.”

Hij kan ook zijn ergernis niet verborgen houden over het feit, dat ds Scholte wegens den grooten tocloop ,zelfs in het kleine kerkje te Doeveren een gaanderij liet bouwen om meerdere ruimte te vinden”.

Was ook niet mede de toeloop van heinde en verre tot de prediking van De Cock een der oorzaken van den haat die tegen hem opstak in het Noorden des lands! Openlijk predikt hij opstand en scheuring en durft_geachte personen lasteren. Ds Scholte zelf heeft verhaald, ,wat er in Ulrum tegen alle wet en orde door hem en De Cock is gedaan, alleen hij verzwijgt het door hem gepleegde geweld.” Hem wordt verweten zich te bedienen van ,roomsche raadslieden”. Dit geschrijf is vol van de meest venijnige insinuaties, terwijl de schrijver zich niet kan onthouden van spot: ,Nu,” zoo besluit hij zijn kort verslag, ,scheiden zij zich af, we hebben er vrede mede, zoo het gebeurt en gebeuren kan. Onze oude nieuwe zuster (de Afgescheidene Kerk) zal dan in de rij harer mede- zusteren, Doopsgezinden, Lutherschen, Remonstranten, Hervormden, Room- schen enz. enz. zekerlijk als een heerlijk licht schijnen: wij hebben aan haar het voorbeeld eener regte gemeente, en z00 dat voorbeeld ons al niet uitlokte, om over te komen, het zou althans ons, die in de duisternis leven, nadrukkelijk bestraffen, ernstig waarschuwen, en ons mede opwekken, om het valsche van het ware af te scheiden.”

Van welke gezindheid de schuilgaande man uit het land van Heusden en Altena is blijke uit eene verwijzing van den volgenden inhoud: ,Zie het gevaarlijke boekje van den Baron van Zuijlen van Nievelt, Bazuin enz.” Hij bedoelt het door den ,edelen” baron, geiijk De Cock dezen steeds pleegt te noemen, onder eigen naam gegeven geschrift: Bazuin tot ver- gadering der uitverkorenen door P. J. BARON VAN ZUIjLEN VAN NUJEVELT, dat in korten tijd den zesden druk beleefde en te Amsterdam bij J. H. den Ouden in 1835, verscheen. Dit en de geschriften van C. Baron van Zuijlen van Nijevelt hebben zulk een diepen indruk op De Cock gemaakt en diens oog geopend voor ,de breuke in Sion” tevoren door hem niet gezien en zelfs niet vermoed.

Nog doet de onbekende verslaggever bericht ,van het gedrag en de afzetting van Gezelle Meerburg en J. van Rhee”, in denzelfden toonaard, met geen minder talrijke insinuaties. Hij schrijft van den woelzieken en heerschzuchtigen aard dezer secte; van de gedragingen van ds Scholte als