Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/371

Deze pagina is niet proefgelezen

PROTEST TEGEN HET VONNIS VAN DE CLASSIS MIDDELSTUM 317


den veldwachter en eenen grenadier, naar het gemeentehuis geleid.

Deze omstandigheid had ook de predikanten van Niekerk en Vierhuizen doen besluiten om ons te verzoeken om ook tot hunne veiligheid bij de waarneming der predikbeurten op de Kerstdagen dergelijke maatregelen van voorzorg te nemen, waaraan dan ook telkens is voldaan, zoodat hier de openbare godsdienstoefeningen op die dagen zonder wanorde zijn afge- loopen; en men meent het thans daarvoor te kunnen houden, dat de gemoederen nu wel zooveel tot bedaren zijn gekomen, dat zoodanige veiligheidsmaatregeien in het vervolg niet meer noodig zullen zijn” *)

Uit dit schrijven aan den Gouverneur blijkt duidelijk genoeg dat het plaatselijk bestuur, noch de kerkvoogden, al evenmin als de veldwachter en de vier manschappen gerekend mogen worden tot de „voorstanders van De Cocks leerbegrippen”.

Het plaatselijk bestuur schrijft het bedaren der gemoederen toe aan de tijdig genomen „veiligheidsmaatregelen”’.

Vollediger zouden zijn inlichtingen, gegeven aan den Gouverneur, zijn geweest, als dat bestuur iets meer geschreven had van „het plan des avonds te voren gesmeed.” Het werd van dat voornemen volkomen overtuigd door „een der voornaamste aanleggers van dat plan daarover verstaan te hebben.”

Waarom zwijgt dit stuk van wat de veldwachter had afgeluisterd en gerapporteerd? Die wist wel wat er dien avond te voren was afgesproken in het huis van de weduwe Koster, en wie daar had gesproken. Of heeft de luistervink, naar dat dit gemeenlijk bij dezen gaat, een niet volledig verslag uitgebracht van hetgeen hij toen gewaar is geworden ? De zaak staat zoo, en dit had het plaatselijk bestuur moeten rapporteeren. De verontwaardiging was groot, dat door het classikaal bestuur zoo'’n haast werd gemaakt met de schorsing en de uitspraak daarvan wijl men juist voor de feestdagen stond. Al die dagen zouden voor de gemeente en de vele opgekomenen treurdagen worden. Dit wist het kerkbestuur wel; hierbij was opzet in het spel. Dat verbitterde de lieden. Toen verbond men zich in het huis van deze weduwe, daar waar zoo groote gastvrijheid werd genoten, om desnoods met geweld voor hun leeraar naar den preek- stoel baan te maken. Echter de kloeke en vrome veenarbeider uit Smilde, vermoeid van de reis, schijnbaar sluimerende, toch nog hoorende wat er gaande was, sprak: niet aldus, mijne vrienden, en hij verzocht dat even aan den dominee zou worden medegedeeld dat hij er was. Daarop ging De Cock hem verwelkomen, vond er de vele lieden, vernam wat er gaande was, vermaande hen af te laten van hun plannen, waarvan hij aan hen het ongeoorloofde duidelijk maakte en — degenen, die daar vergaderd waren, lieten af.

Ik herinner aan wat mr S. Sybenga categorisch verzekert: „De Cock