Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/109

Deze pagina is proefgelezen

101

3000 dukaten zoo hij den steen wist te slijpen; de juwelier stelde alle middelen in het werk om zijn vorstelijken lastgever te voldoen, doch al zijne pogingen stuitten af op de hardheid van het kleinood; eindelijk werd hij woedend en wreef in zijn toorn twee diamanten, die hij voor zich had, met onbeschrijfelijk geweld tegen elkander; wie beschrijft zijne verwondering, toen hij van de Steenen een fijnen stofregen zag nederdalen, en nog meer toen hij op beiden de indrukken der wrijving zag?


Gothische Kapel. (Parijsche Tentoonstelling.)
De kunst was uitgevonden, en van Berquen kon den graaf den steen, schitterend van pracht en luister, wedergeven.

De Sancy, zoo heette de steen, heeft zonderlinge lotgevallen gehad. Ieder kent het noodlottig uiteinde Van Karel den Stoute; hij sneuvelde bij Nancy in een slag tegen de dappere Zwitsers, die hij zich wilde onderwerpen; zij vonden den steen op zijn lijk en verkochten dien onder elkander voor een gulden. Een reizende jood verwierf hem voor drie dukaten en wist hem aan den Hertog van Florence voor het viervoud dier som kwijt te worden; daarop kwam hij in handen van dom Antonio, koning van Portugal, die hem in Frankrijk verkocht, naar welk land hij gevlugt was; hij ontving er 70,000 francs voor van Nicolaas de Harlay, heer van Sancy; vervolgens werd hij het eigendom van Hendrik III, die hem later aan de joden van Metz verpandde; Lodewijk XIV, die hem van hen schijnt gelost of gekocht te hebben, betaalde er 600,000 francs voor, en de steen schitterde aan zijn kroon op den dag zijner krooning; hij verbleef aan de Bourbons tot aan Lodewijk XVIII, waarop hij weder verdween; in 1830 was hij in handen van Prins des Vredes.


Japansche Kiosk. (Parijsche Tentoonstelling.)
Men vindt de diamanten in den grond en op de beddingen der rivieren; vooral de Indische stroomen zijn rijk aan edele steenen: de diamantlagen zijn zeer zeldzaam en gewoonlijk verspreid; de exploitatie dier lagen is uiterst kostbaar, het zoeken in de beddingen der rivieren vervelend en dikwerf nutteloos; soms vinden de Indianen diamanten op den bodem van uitgedroogde beken en meeren. Het meest komen de edelgesteenten uit Indië in Dekan, voornamelijk in de vlakten van Parmar en Krichna, uit het eiland Borneo, Brazilië en sedert 1829 ook uit Siberië. De hoeveelheid, die Brazilië jaarlijks oplevert, kan ongeveer twee kannen vullen, weegt 6 à 7 pond en kost meer dan een half millioen guldens aan exploitatie.

De Fransche regering heeft de verdiensten van den heer Coster erkend door hem te benoemen tot ridder van het legioen van eer.

Een paar schreden verder zien we ons verplaatst in Neêrlands beemden en velden; eene boerderij vertoont, zich aan onze blikken en noodigt ons uit eens te gaan zien hoe de Nederlandsche commissie onze zuivelbereiding aan de nieuwsgierige Parijzenaars heeft voorgesteld; „Holland” prijkt met groote letters in den gevel; het is dus eene Hollandsche, niet eene Nederlaudsche boerderij; Friesland, Gelderland en andere provinciën, heeft men welligt gedacht, zijn miniaturen in zake van produktie van boter en kaas; wij kunnen moeijelijk onze verwondering ontveinzen op het zien van deze boerderij; alleen het rieten dak herinnert ons aan een dorpsgebouw, het overige? als de vreemdeling eene gevolgtrekking moet maken van dit gebouw tot onze Hollandsche boerderijen, dan moet hij zich wel voorstellen, dat de boeren bij ons te lande geen raad met hun geld weten, doch wij willen zoo naauw niet zien, gaan wij eens naar binnen; in het eene gebouw (want er zijn er twee) zien wij kaas maken; het inwendige kenmerkt zich door de uiterste zindelijkheid; Holland is zich dus in dit opzigt getrouw gebleven, en wel zoodanig dat de Franschen die zindelijkheid het liefelijk attribuut van coquet toekennen; de muren zijn van hout en beschilderd alsof zij van steen waren; aan de eene zijde ziet men eene pomp, aan de andere de in Holland op vele plaatsen gebruikelijke kaasmachine; naast dit vertrek is de koestal en verder een varkenskooi; alles is zoo zindelijk dat menig Parijzenaar, naar men ons verzekerd heeft, in het vertrek onzer vaderlandsche dieren den nacht zou willen doorbrengen; aan de varkenskooi grenst een stal voor twee paarden; hier is een trap, waarmede men op den zolder kan komen: uit dezen stal komen wij in het tweede gebouw, waar wij eerst de huiskamer ingaan en een praatje maken met onze boerinnen, die gelukkig zijn weder eens hare eigene taal te hooren spreken; want zij hooren den ganschen dag niets anders dan de Fransche neusklanken, het Duitsche gesjilp, de Italiaansche voor haar oor al te zoet klinkende toonen, de Poolsche of Russische onverdragelijke geluiden; wij zien hier brood bakken in de voorvaderlijke ovens en, dit vertrek verlatende, komen wij in de karnmolen; een schijnbaar eenoogig, Friesch paard loopt van den ochtend tot den avond om een bewegelijken paal, die door middel van houten raderwerk in verbinding staat met de karnton, waarin de boter van de melk gescheiden wordt. Uit dit vertrek komen wij in een ander, dat veel van een kippenhok hebben zou, zoo in het traliewerk, dat het in tweeën verdeelt, de spijlen digter bij elkander stonden; deze plaats is in zekeren zin het heiligdom der boerinnen; hier verwerven zij den naam, die haar overal gaarne gegeven wordt; zij wasschen en plassen, dat u het water om de ooren vliegt; de mouwen tot boven den elboog opgestroopt, grijpen zij de koperen emmers, melkkannen en andere voorwerpen aan alsof zij ze verscheuren willen en gaan er met den boender over heen, tot de laatste smet verdwenen is; zij schuren ze met zand en aarde, dat men bezorgd zou worden voor het vel harer handen, wist men niet wat een boerinnenhand verdragen kan; hier zien wij een trap, waarmede wij in den kelder dalen, maar het is veeleer een kippenloop, zoodat wij de grootste voorzigtigheid in acht moeten nemen, willen wij de lendenen niet breken; (wij hebben al wat moeten hooren over dien trap; de Parijzenaars lagchen zoo graag; dadelijk hebben zij een mot bij de hand) in den kelder zien wij geel koperen kannen, waarin de melk bewaard wordt, op wier oppervlakte de gouden boter drijft; verder tonnetjes boter, kazen in verschillende grootte, Leydsche, Edamsche enz., een melkjuk, welk laatste wezen naar ons de boerinnen verzekeren, een raadselachtig voorwerp voor de Parijzenaars is; eindelijk zien wij hier een vaatje echte Schiedammer (jenever bij boter!?)
Ruïne. (Parijsche Tentoonstelling.)

Na alles met de scherpste aandacht in oogenschouw te hebben genomen, wagen wij ons weêr op den trap en groeten onze landgenooten, wier verveling eenige oogenblikken ontspannen is en wier grootste genoegen een onderhoud, hoe vlugtig dan ook, met Hollanders schijnt te zijn. Geen wonder, dat vervelende poseren in de hemdsmouwen met de lange pijpen, moet op den duur eene kwelling worden. Wij gaan nu langs de allée van Zeeland naar het museum, waar de schilderstukken onzer voornaamste meesters verzameld zijn.

Wordt vervolgd.