Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/128

Deze pagina is proefgelezen

120

ALLERLEI.



HET PAPIER IN JAPAN. Nergens ter wereld wordt zulk een veelvuldig en verschillend gebruik van papier gemaakt als in Japan; het is moeijelijk een voorwerp te noemen, dat de Japanneezen niet van papier vervaardigen kunnen. De papierindustrie is dan ook welligt in dat land een der belangrijkste takken van nijverheid; niet alleen vervaardigen de Japannezen sterke vazen, tabakskistjes, cigarenkokers, zadels, pijp-roeren, ja zelfs verrekijkers van papier, maar zij weten ook dit laatste te gebruiken om steenen te besparen voor de binnenmuren hunner woningen; de vensters zijn soms van glas maar meestal van doorschijnend, fraai beschilderd papier; de tafellakens en servetten worden er eveneens van vervaardigd; zij zijn zoo zacht als zijde en niet minder sterk maar oneindig goedkooper dan de onze; zelfs, het is bijna ongeloofelijk, maken zij touw van papier. Heeft een koopman een pakje toe te binden, hij neemt slechts eenige reepen papier, rolt ze tussehen de vingers en heeft een koord, dat niet minder sterk IS dan onze hennipkoorden.



KARDINAAL WISEMAN. Korten tijd na den dood van den beroemden Kardinaal Wiseman, wiens welgelijkend portret wij in no. 1 zagen, hielden eenige Katholieke edellieden en voorname burgers van Engeland eene vergadering en besloten om voor den gevierden prelaat een gedenkteeken, zijner waardig, op te rigten, namelijk: eene Kathedrale Kerk voor het diocees van Westminster. Onmiddelijk is men met de inzameling van gelden ijverig begonnen, en thans is er eene aanzienlijke som voor dit doel bijeen. Zoodra men een geschikt terrein gevonden had bij het station Victoria in de nabijheid van de Westminster-Abdij, is er een prijsvraag uitgeschreven voor de te bouwen kathedraal.

Tot eene herinnering aan de universele geleerdheid van Mgr. Wiseman zal de dienst in den nieuwen tempel worden verrigt door priesters, die de meeste Europesche talen spreken, waardoor zij zullen kunnen prediken en in den biechtstoel werkzaam zijn voor de vreemdelingen, die dagelijks uit alle oorden in de wereldstad aankomen.




Reddings-toestel bij het ontstaan van brand.
REDDINGS-TOESTEL BIJ HET ONTSTAAN VAN BRAND. Het redden van menschenlevens en van kostbare voorwerpen hangt dikwerf slechts af van de spoedige opdaging van geschikte hulp- en reddingstoestellen, en wanneer de trappen reeds vuur gevat hebben, is de redding alleen van buiten door het aanwenden van ladders mogelijk. Beperkte ruimte laat niet immer het gebruik van lange ladders toe en voor die gevallen is er een geschikt toestel uitgevonden dat van zeer groot nut is bij brandgevallen, weshalve het aanschaffen er van aan gemeentebesturen, vooral in steden, aan te raden is. Het toestel rust op een gewoon wagenstel met vier wielen, zoodat men het even spoedig als een brandspuit naar dc plaats des onheils kan vervoeren. Het bestaat zoo als de afbeelding duidelijk aantoont, uit een stelsel van schaarvormige vlakke ijzeren staven welke aan de uiteinden en in het midden van het snijdingspunt door bouten beweegbaar aan elkander verbonden. De beide onderste staven zijn hefboomen, die hun rustpunten op twee sterke korte ijzeren blokken vinden. Een dezer blokken is vast, de andere is beweegbaar, zijnde voorzien van een moerschroef waardoor een schroefrol gaat, welke zich op het wagenstel bevindt. Het is duidelijk, dat dit blok op de schroef zonder eind heen en weer geschoven kan worden, zoodat het eene het andere blok nadert of er zich van verwijdert, wanneer men de schroef door de aan beide zijde aangebragte handdraaüers omwindt. Als men nu draait, zoodat het eene blok het andere nadert, dan worden de beide voornoemde hefboomen met al de schaarvormige ijzeren staven omhoog geheven en vormen dan een soort van traliewerk. Aan de eene zijde van het ontmoetingspunt van de beide bovenste staven is een haak d, aan de andere een katrol; in het midden een stift met een ring, waaraan een touw c is vastgemaakt. De haak dient om het bovenste deel van het toestel op eene geschikte plaats vast te hechten en het touw c dient om aan het toestel eene schuinsche rigting te geven. Onder bevindt zich een windas, waarom een touw, dat boven het katrol gaat en dat aan de eene zijde met een haak voorzien is, waaraan men een groote mand hangen kan. Is het toestel in orde gebragt, dan hijscht men de mand op, om den te redden persoon er plaats in te doen nemen. Om het op te heffen aanvankelijk te verligten, heeft men nog een hefboom b, dien men op een paal a het rustpunt doet vinden. Aan het toestel bevinden zich nog andere haken, die op verschillende plaatsen kunnen vastgemaakt worden en van groote dienst zijn. Bij het gebruik wordt de disselboom van den wagen weg genomen, om het draaijen niet te belemmeren.

Aan dit toestel kan men nog een zeildoek aanbrengen, zooals bij voorbeeld in Londen gebruikelijk is. Aan dit zeildoek, dat tegen het vuur bestand gemaakt is, wordt de vorm van eene goot gegeven in de zachtst mogelijke helling. Daar langs Iaat men personen en kostbare of brooze voorwerpen afglijden.

De zamenstelling van een appareil-respiratoire dienende om ongehinderd in een vertrek vol rook te redden wat te redden valt, is hoogst eenvoudig. Aan een met lucht gevulden op den rug gedragen zak zijn gutta-percha buizen bevestigd, die over de schouders gaande in een mondstuk eindigen, dat de redder tusschen de tanden houdt. Op die wijze kan hij een kwartier zelfs een half uur naarmate de zak minder of meer is opgeblazen in een volkomen luchtledig lokaal vrij, adem halen.

Ook de brandspuiten zelven hebben in den laatsten tijd wat de onderdeelen betreft, veel verbetering ondergaan, doch in hoofdzaak zijn zij gebleven, van dezelfde konstruktie zooals onzen landgenoot Jan van der Heijde ze heeft uitgevonden. De levende kracht is nu wel in groote steden door stoom vervangen, maar bij de gewone brandspuiten zijn er 16 à 20 man tot het pompen noodig en is de lastige op- en neergaande, beweging des zuigers nog altijd blijven bestaan. Een Nederlandsch werktuigkundige heeft echter de krachtaanwending op en neer door eene draaijende beweging doen vervangen, waartoe slechts 2 personen vereischt worden, terwijl 4 dezer werktuigen niet meer plaats beslaan dan eene gewone brandspuit en in uitwerking met de beste der gewone kan wedijveren.

Het algemeene middel om een groot vuur uit te blusschen is de voor de verbranding noodzakelijke zuurstof te verwijderen. Dit kan geschieden door het overdekken met zand, aarde of zelfs met brandbare stoffen als met haksel enz. wanneer er genoegzaam van voorhanden is om het vuur uit te dooven. Water in groote hoeveelheid aangebragt werkt afkoelend, onttrekt dus aan het vuur door de verdamping de warmtestof en omgeeft het brandend materiaal met een lucht-afsluitend omhulsel. Te weinig water daarentegen wakkert het vuur aan, omdat de ontstane dampen de vlammen verder verbreiden. Vuur in afgesloten ruimten als bijv. in kelders kan men uitdooven, door alle toegangen te sluiten. Daarin bezigt men ook wel de zoogenaamde bluschmiddelen, die uit zwavel, kool en andere dergelijke stoffen bestaan, welke ligt ontvlammen, vlug branden en daarbij veel zuurstof gebruiken zoodat er in die afgesloten ruimten geen genoegzame lucht tot het onderhoud van het vuur aanwezig is. De oude wijze om schoorsteenbranden door aansteken van zwavel op den haard uit te blusschen, heeft tot die uitvinding aanleiding gegeven. Door het verbranden van zwavel ontstaat een eigenaardig prikkelend hoest-verwekkend gas, dat uit zwavel en zuurstof bestaat, zelf niet brandt en ook de verbranding niet onderhoudt.

Kleedingstoffen, gordijnen, tapijten, papier zelfs hout, kan men tegen het spoedig ontvlammen bestand doen zijn door die stoffen in eene oplossing van phosphorzure ammoniak of eene gelijke hoeveelheid salmiak te doopen of herhaalde malen daarmede te bestrijken en daarna te droogen. De aldus toebereide stof brandt niet met een vlam, maar verkoolt slechts, dewijl al de openingen met een onbrandbare korst overtrokken zijn, die de lucht afsluit. Na het wasschen moet men natuurlijk de bewerking herhalen. Men kan bij de bereiding van stijfsel in plaats van zuiver water eene oplossing van phosphoorzure ammoniak daartoe gebruiken.



OUDERDOM DER DIEREN. Een dagblad, uitgegeven door eene vereeniging tot bescherming der dieren, geeft in een zijner nummers een statistieke opgave omtrent den leeftijd van sommige dieren. De beer en de hond leven zelden langer dan 20 jaren; de arend 14 of 16; de leeuwen leven zeer lang; een leeuw in den Zoölogischen Tuin te Londen bereikte den ouderdom van 70 jaren; de eekhorentjes en hazen worden meestal 8, de konijnen 7 jaren; oliphanten worden soms al zeer oud; men heeft er gehad die 400 jaren oud waren. Toen Alexander de Groote den Indischen Koning Porus overwonnen had, gaf hij een oliphant, die trouw met hem gevochten had, de vrijheid weder; voor dat hij het reuzendier echter liet heen gaan, teekende hij het; na 350 jaren vond men den oliphant terug. Varkens worden p. m. 20 jaren oud; de rhinoceros leeft 25 jaren; er is een paard geweest dat 62 jaren telde toen het stierf; de gemiddelde ouderdom van 't paard is echter 25 à 30 jaren. De koeijen leven ongeveer 25 jaren; Cuvier veronderstelt dat de oliphanten 1000 jaren oud kunnen worden. De dolphijn en zwaardvisch bereiken den ouderdom van 30 jaren; een arend stierf te Weenen en was toen 103 jaaren oud geworden; een zekere heer Millerson bezat een rif van dergelijk dier, hetwelk 307 jaren had bereikt; de pelikanen worden 60, de schildpadden soms wel 100 jaren oud. —