Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/168

Deze pagina is proefgelezen

160

KERSLIEDEREN.




EER ZIJ GOD!

Heilig zijt gij, eenig-heilig,
     Kersnacht! in uw glorielicht;
God bestraalt u met een luister,
     Waar de zonneglans voor zwicht.
Blijde Boodschap doet ge ons hooren,
In het lied der Eng'lenkooren
     Aan de Herd'ren eens verklaard:
Uw Verlosser is geboren!
     Eer zij God! en vrede op aard'.

In aanbidding nederknielen,
     Bij de krib van 't God'lijk Kind,
Tranen van verrukking weenen,
     Troost het hart dat Jesus mint.
Zalig wordt de ziel bewogen
Als, door 't ruim der starrebogen,
     Weer de zang der Eng'len vaart:
God zij glorie in den Hoogen,
     „Aan de menschen vrede op aard.”

Bethlehem! uw need'rig kribje
     Schuwt de wereld in haar trots;
Kersnacht! lichtend zijn uw stralen
     Op het pad der kind'ren Gods.
Blijde Hoop bezielt het leven,
Als het vrome hart blijft streven
     Waar 't Geloof met Liefde paart
Om den Schepper eer te geven
     Aan de menschen vrede op aard'.

Lieflijk feest der Blijde Boodschap,
     Telkens, bij uw wederkeer,
Zullen wij de Herders volgen
     Naar het kribje van den Heer.
Als vervoerd naar zaal'ger kringen,
Met de rei der Hemellingen
     Om ons offerlam geschaard,
Blijven wij het loflied zingen:
     Eer aan God en vrede op aard'.

.


DE KERSNACHT.

 
Buiten Bethl'em, op de weide,
     Toefde om 'tuur van middernacht
Eene schaar van arme herders,
     En hield bij de kudde wacht;
Eenzaam was het om hen henen,
     En het, weder koud en guur,
En een wolkensluijer dekte
     Maan en sterren in dit uur.

     Op eenmaal, ziet!
     Het duister vliedt
     En ijlings schiet, —
Gelijk bij 't ochtendkrieken
     De zonnegloor,
     Een Eng'lenkoor
     De wolken door,
Op goudgekleurde wieken.

Door Gods heerlijkheid omschenen,
     Valt het herd'rental ter aard.
Als een Engel Gods hen nadert
     En hun zegt: „weest niet vervaard:
Ik verkond een blijde boodschap
     Heden is” — zoo klinkt zijn stem, —
„'s Werelds Heiland U geboren
     In een stal te Bethlehem.”

     Ja, herd'renstoet,
     Snelt heen en spoedt,
     Brengt d' eersten groet,
In d' eenvoud van uw harte,
     Aan uwen Heer ;
     Ginds ligt Hij neêr,
     Zoo zwak en teêr
In armoede en in smarte.

De Eng'len stijgen nu weêr opwaarts,
     En zij zingen: God zij eer
     In den hoogen, en op aarde
     Aan het menschdom vrede weêr.
Maar de blijde herd'ren spreken:
     „Komt, naar Bethl'em gesneld
     Laat ons 't woord zien dat geschied is,
     Zoo ons de Engel heeft gemeld.”

     O herdrenrij!
     Ja, zoo als gij
     Aanbidden wij
En vallen met u neder
     Het oog gerigt
     Op 't god'lijk wicht
     Dat nederligt
Op stroo en schreit zoo teeder.

Kersnacht, dierbaar aan ons harte,
     Kindje, kribbe, herd'rental,
Englenzangen, eer, ja, sterf ik,
     Eer ik U vergeten zal.
Blij geboortefeest des Heeren,
     Telkens, telkens, als gij keert,
Vieren we U met blijde lied'ren,
     De Eng'len hebben 't ons geleerd.

     En jaar aan jaar
     O, herdrenschaar
     Volg ik U dáár,
Waar 't heil ons werd beschoren,
     Dáár dan herdacht
     Wat in dien nacht
     Eens werd volbragt,
Toen Jesus is geboren.


OP 'S HEEREN GEBOORTEFEEST.

 
Op, op! naar Bethl'em, vrome zielen,
Komt allen bij de kribbe knielen,
     Waar ons een kind geboren is.
Laat ons van dank'bre vreugde weenen,
Want aller heilzon is verschenen
     In diepste van de duisternis.

Deez' nacht zijn jub'lende Eng'lenzangen
Door arme herders opgevangen,
     Heeft 's Heeren luister 't veld bestraald.
Heeft van Gods eer de lucht weêrklonken,
Is aan de menschen vreê geschonken,
     De hemel op onze aard gedaald!

En Hij, wien de Engelen verkondden,
Hij ligt in doeken hier gewonden,
     Verlaten, in een beestenstal!
Als hulploos wichtje wil Hij lijden,
Die alle volkeren bevrijden
     En eens in glorie richten zal!

De moeder over 't kind gebogen
Staart lagchend, met bekreten oogen,
     Op haar verstooten lieveling.
Zij ziet het licht uit duister dagen;
Haar is de sluijer opgeslagen,
     Die voor 't geheim der toekomst hing.

Haar ziel heeft dat geheim doordrongen!
Ziedaar het lied, wat de Eng'len zongen:
     De glorie, die uit smarten spruit!
Die vrede werd aan de aard verkondigd:
Gods Zoon, wiens lijden ons ontzondigt
     En weer den hemel opensluit!

Geef, godd'lijk Kind! dat zij die lijden
Met U, zich in het heil verblijden
     Dat bij Uw kribbe ontsproten is!
Kom, Redder! uit de wolken dalen,
En laat uw vredelicht weêr stralen
     In 't diepste van de duisternis?

.