Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/172

Deze pagina is proefgelezen

164

Van waar komt die priester? hoor ik den lezer vragen.

Hier en daar vindt men op de Alpen eene kapel, door de godsvrucht der geloovigen of de spaarpenningen der herders gebouwd; aan velen dier kapellen of kerkjes zijn kloosters verbonden; zoo heeft men op den Rigi de kerk en het klooster van Maria ter Sneeuw, welke kerk zelfs een beroemde bedevaartplaats is; de kapel St. Martin in Graubunderland, de Wallfartskapel, 7000 voet boven de oppervlakte der zee, de Wildkirchli in Alpenzellern en vele andere meer. De geestelijken dier kerken of kapellen houden daar niet alleen de godsdienstoefeningen, maar velen hunner ondernemen togten van dagen en weken om de herders in minder bedeelde plaatsen de troostmiddelen van den godsdienst te gaan brengen. Zij dragen in een zak wat, zij voor het H. Misoffer noodig hebben en rigten een altaar op, zoo als wij het boven beschreven. Voor hun vertrek deelen zij gewoonlijk den maaltijd met de herders, blijven nog eenige oogenblikken met hen in gezellig onderhoud en kunnen zich naauwelijks van het eenvoudige bergvolk verwijderen. Een of meer der herders doen hun steeds een eind weegs uitgeleide.

Een Capuciner-priester draagt op een Alpentop het H. Misoffer op.


Wanneer de bergruggen kaal geweid zijn, klimmen de herders al hooger en hooger, tot zij aan de schaapalpen gekomen zijn, waar hun togt zijn grenspaal gevonden heeft. Hier dwalen zij rond tot aan het einde van Augustus, wanneer niet alleen het voedsel is uitgeput, maar ook de weersgesteldheid koud en guur wordt. Dan keeren de kudden terug en vinden weder gras, dat na haar vertrek den tijd heeft gehad het hoofd een weinig te verheffen. Langzaam dalen zij neder, steeds den winter met zich voerende en overal de tijding brengende van sneeuwvallen en stormvlagen. In de Mei-alpen gekomen, vertoeven zij er ongeveer een maand, waarna het vee in de stallen wordt gedreven, om er een winter van 6 à 7 maanden door te brengen.