Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/94

Deze pagina is proefgelezen

85

digd werd, welke bepaalde dat zij te Presburg onder bewaking der koninklijke garden blijven en in eene kist in het bijzijn van den Palatijn, drie bisschoppen en drie baronnen zou gelegd worden. Melden wij nog, in het voorbijgaan, dat onder Matthias’ opvolger, Ferdinand, een ijverig Katholiek, de beruchte dertigjarige oorlog begon, die Duitschland en Europa in twee vijandelijke kampen verdeelde en in de godsdiensttwisten zijn oorzaak had. Behalve de reeds genoemde wet betrekkelijk de Hongaarsche kroon werden er nog andere van 1646-1715 uitgevaardigd, die alle zoo vele bewijzen zijn van den eerbied, welken men voor haar gevoelde.

De volbloed liberale keizer Jozef Il bragt haar op den 7 April 1784, in weerwil van de vertoogen van den Rijksdag van Hongarijë naar de bewaarplaats der keizerlijke schatten over. Den 21 Februariv 1790, toen de keizer zijne hervormingen voor Hongarijë introk, werd zij naar dit land teruggezonden. In het beruchte revolutie-jaar 1848 geraakte eindelijk de kroon van den H. Stephanus in handen van de revolutie-leiders Kossuth en Ladislas Madarasz. De eerbied voor dat kostbare overblijfsel was bij de Hongaren nog altijd zoo groot, dat toen de bewaarder, ze dien revolutionnairen overgevende, hun toevoegde: „Ik stel de Heilige kroon in uwe handen, waarmede in den tijd van 800 jaren vijftig koningen zijn gekroond,” het volk de beide revolutiehoofden Kossuth en Madarasz dwong het hoofd te ontblooten, uitroepende: „Hoeden af.” Toen de revolutionnaire regering naar Debreezin en van daar verder vlugten moest, verspreidde zich het gerucht, dat Kossuth de kroon op Turkschen bodem in veiligheid gebragt of verder in zijne ballingschap medegevoerd had. Dat dit niet geschied was, kon gemakkelijk nagespoord worden; ook de Turken zouden den roof, die zich zoo ligt niet verbergen liet, bezwaarlijk geduld hebben. De Turksche troepen bevochten Kossuth en hadden hem al zijn krijgsmateriëel, benevens vele andere voorwerpen, aan Oostenrijk behoorende, ontnomen. Jaren verliepen echter, zonder dat men op het spoor der kostbaarheden geraken konde. Reeds werden er aan dit verdwijnen allerlei legenden vastgeknoopt. Zoo verhaalde men onder het volk, dat de Engelen haar in de begraafplaats te Arpad hadden overgebragt, en ieder, die haar wilde wegrooven, het zwaard van den grooten held Kinisz niet ontkomen kon.

De Oostenrijksche regering gaf zich intusschen alle moeite om die kosthaarheden op te sporen en benoemde daartoe eene kommissie tot onderzoek. Deze, niet voor haar taak berekend zijnde en aan de regering door hare onvoorzigtigheid vele moeijelijkheden berokkend hebbende, werd ontbonden. Eene nieuwe verving haar, aan het hoofd waarvan de luitenant-veldmaarschalk van Kempen stond. Een Oostenrijksche auditor, Titus Karger, liet zich bijzonder aan de opsporing gelegen liggen. De ijverigste navorschingen in het oord, waar Kossuth de grenzen overschreden had, bragten hem tot de overtuiging dat de schat op een neutraal stuk gronds bij Orsowa achtergelaten moest zijn. De overstrooming van den Donau in den herfst van 1853 bragt eindelijk alles aan het licht. Toen Kossuth te Londen het berigt der overstrooming ontving, was hij bevreesd, dat de schatten zouden verwoest worden. Hij zond daarom een zijner agenten naar Hongarijë om ze in stilte op te delven en naar Londen te vervoeren. Dit te Parijs ruchtbaar geworden zijnde, was de Oostenrijksch politie op hare hoede, bewaarde met zorg de omstreken van die plaats, en het gelukte haar de ontvoering te voorkomen. Een der Hongaarsche uitgewekenen te Parijs wonende, verklaarde daarop, dat hij liever de plaats der verberging zou bekend maken om de schatten aan zijn vaderland terug te besorgen, dan te dulden, dat zij in het bezit zouden komen van de revolutionnaire hoofdleiders, die ze welligt in de smeltkroes zouden werpen. Door het toedoen van dien uitgewekene, mogt het gelukken de ijzeren kist, waarin zich de kostbaarheden bevonden, weder te vinden. Zij werd gevonden op de door hem aangeduide plaats bij de zamenvloeijing van de Czerna met den Donau tegenover Ada-Kalek (Nieuw-Orsowa.) De vond had juist plaats op den 8 September 1853, den feestdag van de geboorte van Maria, die in Hongarijë als Patrones luisterrijk gevierd wordt. Zulks werd door het geloovige volk als een gelukkig voorteeken voor het heil van Hongarijë beschouwd, hetwelk door de jongste gebeurtenissen is bewaarheid geworden. Met groote plegtigheden werd de ijzeren kist langs den Donau naar Ofen gebragt, waar de aartshertog Albrecht die in ontvangst nam. Drie dagen bleven de kroon-insigniën ter bezigtiging gesteld, en nadat zij vervolgens naar den keizer Frans Josef te Weenen waren gebragt geworden, werden ze weder op den Burg te Ofen in bewaring gegeven.

De Kassette der Koningin.

Op de plaats, waar de schat gevonden is, staat thans een in 1857 voltooide kapel, in Bvzantijnsch-Moorschen stijl. Deze kapel is een achthoek met koepel en rondbogige vensters, en uit gekleurde verglaasde tigchelsteenen gebouwd. Binnen de kapel omvat een marmeren leunwand een achthoekige ruimte, op den bodem waarvan, juist op de plaats zelve, waar de kist stond, een in vorm en grootte daarmede gelijke marmeren plaat ligt. In deze plaat is eene afbeelding der kroon-insigniën gebijteld, benevens een Latijnsch opschrift, den vond betreffende. Tegenover den ingang staat in eene nis het door Jozef Meixner vervaardigde marmeren beeld der Hemelkoningin, als Schutsvrouw van Hongarijë.

Toen in Maart jl. Oostenrijks keizer zich eenige weken te Ofen ophield, nam men de gelegenheid waar, de kroonsieraden de vereischte herstellingen en veranderingen te doen ondergaan. De koningsmantel vooral was door ouderdom en een vierjarig liggen in een moerassigen grond zoo bedorven geworden, dat men hem met de grootste zorg en voorzigtigheid herstellen en aan het borduurwerk vast maken moest. Ook bij die herstellingen werd het ceremoniëel streng inacht genomen, overeenkomstig de waarde, die men in Hongarijë aan deze kleinodiën hecht. Geen steek met de naald werd gedaan, buiten het opzigt van een „kroonwachter.”

Wij hebben reeds met een enkel woord melding gemaakt van de kostbare geschenken elk bestaande in 50.000 dukaten aan den koning en de koningin van wege de steden Pesth on Ofen geschonken, en wel in twee prachtige kassetten, waarvan nevenstaande gravuren de afbeeldingen zijn.

Deze door den juwelier Ad.Laky te Pesth vervaardigde kassetten hebben behalve hun geschiedkundige ook kunstwaarde, zoowel opzigtens den vorm als de nette uitvoering van het zilverwerk. Beide kassetten hebben nagenoeg dezelfde gedaante. Vervaardigd van zilver van 13 lood fijn (0.8125 ned.), waarvan voor beide meer dan 7000 lood (circa 123 ned. pond) gebezigd werd, rusten zij op een met rood fluweel overtrokken, met zilveren kwasten en kantlijnen versierd houten voetstuk, aan de vier zijden waarvan schilden met de koninklijke initialen, kroonen enz. aangebragt zijn. Het hechte en massieve van het onderstuk was noodig, dewijl de 50,000 dukaten, die elke kassette bevatte het aanzienlijk gewigt van bijna 175 ned. pond vertegenwoordigden. Aan de vier hoeken van den zilveren bodemrand van de konings-kassette, waarin zich in bas-relief, omgeven van eiken- en laurierbladen, de wapens der kroonlanden bevinden, staan de beelden der uitstekendste Hongaarsche koningen: den H. Stephanus, Lodewijk den Grooten (van Anjou,) Mathias Hunyadi (Corvinus) en Leopold II. Aan het voorvlak bevindt zich, gedragen door twee zwevende geniën met de Hongaarsche kroon, de opdragt. Aan het achtervlak houden insgelijks twee geniën de kroon en het wapen van Hongarijë, terwijl de beide zijvlakken de initialen van Frans Jozef I dragen. Op het deksel ligt de krooningsmantel met al zijne heiligen en opschriften naauwkeurig geciseleerd; en op den mantel, bevinden zich zwaard, scepter, rijksappel en kroon, met een kussen, voorzien van kwasten, tot onderligger; onder den mantel is een schoone lauwerkrans zigtbaar,