houden en allen rekenen er op, hiernamaals beloond te worden voor al het pleizier, dat zij hem aandoen.
Zoudt gij niet denken, dat God, als Hij werkelijk gediend wilde zijn, wel de moeite zou genomen hebben, om ons duidelijk te zeggen, op welke manier en waardoor?
Wel, zeggen de Christenen, dat heeft Hij gedaan. Hij heeft ons Zijn woord gegeven, den dierbaren Bijbel, en daarin staat duidelijk, wat wij doen en laten moeten. — Ei zoo, staat er dat duidelijk? En hoe komt het dan, dat van alle menschen, die dien bijbel tot richtsnoer van hun leven willen maken, er nauwelijks twee zijn, die over alle punten gelijk denken? Ik heb hier een kwarto Bijbel bij mij liggen, groot 1160 bladzijden. Tien bladzijden zouden voldoende zijn, om ons kort en bondig te zeggen, wat wij doen en laten moeten om God aangenaam te zijn, en Hij geeft er 1160, met het gevolg, dat het nog een eeuwig vechten, kibbelen en doodslaan is over de bedoeling van dit en de beteekenis van dat! ’t Is een raar soort van duidelijkheid!
De zaak wordt er niet beter op, als we in aanmerking nemen, dat de groote, groote meerderheid der aardbewoners dien bijbel niet hebben ontvangen. Me dunkt, elke dominee zal toch moeten toestemmen, dat die menschen in elk geval niet kunnen weten, hoe God gediend wil zijn.
HOOFDSTUK III.
Er was in zeker land een groote polder, bewoond en bebouwd door eenige honderden landbouwers. Op een goeien dag kwam een meneer met een zwarte jas aan en een witte das om, de boeren vragen of ze wel wisten, dat die geheele polder het eigendom was van een rijk bankier uit de naburige stad. Onze boertjes hadden er nooit van gehoord, zeide ze. Nu, beweerde onze witgedaste meneer, ’t was toch zoo en ze moesten in ’t vervolg allemaal pacht betalen, 10 mud tarwe per bunder. Gemakshalve konden ze die pacht wel afdragen aan hem, dan zou hij ze wel naar den bankier brengen.
Den volgenden dag kwam er andere meneer, bijna net gekleed en gedast als No. 1, die in hoofdzaak hetzelfde vertelde. Alleen vroeg hij, in plaats van 10 mud tarwe, 8 mud rogge per bunder; tarwebrood lustte de bankier niet, zei hij. Dat was natuurlijk voor de boeren voordeeliger. En die meneer liet hun een briefje zien met eene onleesbare handteekening, waarin werkelijk iets te lezen stond over landpacht en over rogge. Den heer van den vorigen dag schold hij uit voor een gemeenen bedrieger.
Den 3en dag kwam er weer een heer, eveneens gedast en gejast, met precies dezelfde boodschap. De beide vorigen waren bedriegers, zei hij. Paardeboonen noemde hij als verschuldigde pacht, en wel 12 mud per bunder. Minder kon ’t niet, zei hij, als er wat voor den