stellingsvermogen, geheugen, begeerlijkheid en hartstocht, evenals wij, en toch komt het bij niemand op, hun eene onsterfelijke ziel toe te schrijven[1]
Over ’t geen er na den dood met ons zal gebeuren, zijn de deskundigen het niet geheel eens. De modernen beloven alles en nog wat, als wij braaf en vroom en goed zijn, doch ze laten zich er liefst niet over uit, wat het lot zal zijn van de onvromen. Men mag de menschen niet afschrikken, zie je. (Van ’t geloof n.l.) En ook niet aanmoedigen in het kwaad. Daarom mondje dicht, dan heb je niets te verantwoorden.
De steile geloovers zijn niet zoo angstvallig in ’t voorspellen van de toekomst, en belooven gul weg het eeuwige vuur aan ieder die niet net zooveel onzin gelooft als zij zelven. Meer mag men niet gelooven, en minder ook niet. Want iemand die meer onmogelijkheden gelooft dan zij is bygeloovig; iemand die er minder gelooft is ongeloovig, en alleen hij, die er precies evenveel gelooft is geloovig.
Ik moet toestemmen, dat de wijze, waarop in ’t Oude Testament over onze wereld en over de schepping gesproken wordt, zeer geschikt is om iemand verwaand te maken en hem te brengen tot het geloof aan eigen voortreffelijkheid. Onze aarde wordt geschapen en voor den mensch gereed gemaakt, en dan komt de rest van de wereld. ’t Is de kinderlijke voorstelling uit den tijd, toen de menschen werkelijk in zon, maan en sterren nog kleine lichtjes meenden te zien, aangestoken om onze aarde te verfraaien en te verlichten. Thans echter weten we er iets van, wat een onnoemelijk klein stofje onze aarde is in vergelijking van ’t heelal; we weten dat niet onze aarde, doch de zon het punt is, waar alles om draait; we weten dat vele dier sterren honderden en duizenden malen grooter zijn dan onze aarde en zelfs dan onze zon, en dat zij waarschijnlijk ook weer aarde’s hebben, die om hen heen draaien, zooals wij om onze zon. ’t Wordt tijd, den zotten waan af te leggen, dat al dat moois voor ons pleizier geschapen zoude zijn.
Ik heb eens een muisje gekend, zegt Multatuli, dat in ééne der kazen van een groot kaas pakhuis zijn nestje gemaakt had; en dat beestje was het maar niet uit den zin te praten, dat niet het geheele kaaspakhuis alleen voor hem gebouwd was.
HOOFDSTUK XII.
De soorten van onsterfelijkheid, die ons achtereenvolgens beloofd worden en werden, wisselen met den loop der eeuwen en met den vooruitgang der natuurwetenschappen.
- ↑ Als Voltaire thans nog leefde zoude hij dit niet meer kunnen zeggen; er zijn thans lieden die, niet brutaal genoeg om den mensch wèl en het dier niet een voortbestaan na den dood toe te schrijven, nochtans geen lust gevoelen het winstgevende dogma te laten varen, en daarom ook de dieren een plaatsje in den hemel beloven. Natuurlijk ook hier ontwikkeling, volmaking en de rest. We zullen dan hiernamaals nog veel genoegen kunnen beleven van ontwikkelde en volmaakte lintwormen, cholera-bacillen en dergelijke sieraden der schepping.