door ’t uitblazen van eene kaars of ’t om de ooren slaan van een ongeloovige. De Christelijke hemel heeft mij nooit erg toegelachen en de hel nog minder; maar men zou ze waarachtig verkiezen boven een bestaan, zooals de spiritisten de zielen toeschrijven. Laten we dus blijven hopen, dat we nooit zoo diep zullen behoeven te dalen.
Hopen, zeg ik, want ook bij dit onderwerp geldt het: Wij weten niets met zekerheid. We weten alleen, dat er geen enkele redelijke grond is om in onsterfelijkheid te gelooven, en daarentegen hooge waarschijnlijkheid voor het tegendeel. ’t Verstandigste is derhalve, er volstrekt niet op te rekenen; mocht het dan voor ons weggelegd zijn, dan is ’t eene aangename of onaangename verrassing. Laten we in dat geval met Goethe hopen, God te kunnen overhalen om ons niet in één locaal te plaatsen met de menschen, die hier vast rekenden op een voortbestaan; verschrikkelijk ware het, zegt hij, daar ieder oogenblik iemand tegen te komen, die zeide: „Ziet u nu wel, mijnheer Goethe, dat we onsterfelijk zijn? Ja, ik wist het wel, en ik heb het altijd wel gezegd, maar u wou het niet gelooven.”
We begrijpen, dat Goethe bij dit vooruitzicht rilde.
HOOFDSTUK XIII.
Na alles wat wetenschap en natuuronderzoek geleerd hebben bezitten we in ons landje nog steeds eenige duizenden van mannen, met zwarte jassen aan hunne ruggen en witte dassen om hunne nekken, die Zondag op Zondag de geloovige schare onthalen op een preek over God, onsterfelijkheid, geloof, berusting, eeuwige zaligheid, enz. enz. — Eenige duizenden van mannen die, om met Mirza Schaffy te spreken:
Nog steeds ’t hiernamaals gaan verklaren,
En elken Zondag over dingen staan te preeken,
Waarvan zij even weinig weten als wij zelf.
Sommige van die mannen hebben zich vermomd. Hunne witte dassen hebben ze overgedaan aan afgescheiden dominees of catechiseermeesters, en om hun eigen nek prijkt een modern of nieuwmodisch boordje, edoch het preeken bleef.
Al die mannen beweren afgezanten Gods te zijn en Zijne vertegenwoordigers hier op aarde. Hun is de taak opgelegd, ons te bidden, alsof God-zelf ons bade: Bekeert u en gelooft het Evangelie!
Velen dier mannen noemen zich Roomsch-Katholiek; andere Christelijk-Gereformeerd of Afgescheiden; weer andere zijn Doleerende of onder ’t Kruis, of Luthersch of Menist; een groot aantal noemt zich Hervormd, doch splitst zich weer in onderafdelingen van Orthodoxen, Ethischen, Irenischen, Ethisch-Irenischen, Evangelischen, Groningers en Modernen. De laatste sekte is bovendien weer in evenveel onder-onder-afdeelingen gesplitst als zij leden telt, daar elke moderne