Pagina:Harting, Het eiland Urk (1853).pdf/13

Deze pagina is niet proefgelezen

=gje

zegt, dat de bodem van het westelijk of hooger gelegen gedeelte rotsachtig is.

Echter was reeds Wagenaar de waarheid meer nabij ge- weest, toen hij, in zijne beschrijving van Urk (*), zeide, dat het westelijkste gedeelte hoog zand is, en dat daarin vele zware steenen worden gevonden. Nog juister had zich een onbekend schrijver (}) uitgedrakt, zeggende : „de grond is steenachtig en laat met reden vermoeden, dat dezelve gevormd is uit graniet- blokken, wier tusschenruimten zijn aangevuld met earde,” Wan- neer hij echter hierop laat volgen: „overal is het strand be- zaaïd met grootere en kleinere steenen, waarvan sommige met goude cn zilverdeeltjes bezwangerd, echter niet rijk genoeg om: ze daaruit te halen,” dan ontstaat er eenige gegronde twijfel gengaande zijne geognastische en mineralogische kennis, en rijst het vermoeden, of hij ook de glinsterende goudgele en zilver. witte glimmerblaadjes der granieten en glinmerschiefers daar- voor heeft aangezien.

Tntusschen mogt men, uit het door hemen Wagenaar medegedeelde, roeds met moer dan waarschijnlijkheid, het be- sluit afleiden, dat een deel van Urk tot de diluviale formatie behoort, gelijk dan ook door Dr. Acker Stratingh ($) ge- daan is, terwijl de gerolde blokken van graniet en andere plu- tonische gesteenten, welke ìn die formatie 200 veelvuldig wor- den aangetroffen, door hun groot aantal aanleiding hebben ge-


{*) Zie zijne Beschrijving van Amsterdam, DL TEL bl. 84, en Do Fe- gemwoordige Staat der Nedertanden, DI, VIIE bl, 628,

{Ì} In een artikel in het Maderlandsch Hagoztjn, 1834; bl 218, ge- teekend G, VS. Vermoedelijk dezelfde, aan wien men ook het artikel overtUrk in van der Aa's Aardrijkskundig Woordenboek der Neder- Zanden, Dl, XI, bl, 396, verschuldigd is. De daar gebezigde bewaordin, dingen zijn althana dezelfde.

(5) Aloude Staat en Geschiedenis des Vaderlands, 1847, DI 1. bi. 239, noot.