Pagina:Harting, Het eiland Urk (1853).pdf/36

Deze pagina is niet proefgelezen

— di —

den en desgelijks eenige stukjes namesiet, ter grootte van 1 tot 2 duimen

Eindelijk nog een klein fragment van den rand eener schelp, die uiet nader te bepalen is, doch, te oordeelen naar de witte Kleur en de geringe fossilificatia, waarschijnlijk uit eene jon- gere tertiaire formatie afkomstig.

Het getal dr verzamelde rolsteenen, van meer dan 1 duim doormeter b 'raa, 118. Wiervan behooren tot:

Graniet, a. voode (ten deele eurie) 21 17,9 proc.


ä b. anders een 4 84 « Gneis EE 2 7 > aal proe. Mershleids ï 1 08 „„ Veldsteenporphier 1 68 „ | Kiwarta 3 8 68 „ Glimmerschiefer , . . d GO Kelkhoudende bien 1 08 Kwoartsiet … 3 26 „ Peummiet … ë ze 4 34 „ Halkgesteenten, a. marmer 1 08 „ 5 BInrakalk 1 08 5 " e.kleihoudende . 1 08 „ 160 „ ú d. viet nader bepaald 16 136 „ Krijt ee B 68 Puarsteen … 88 280 „ Dokeriet 8 O2 Anamesiet . se 3 2 „ 118

Vergelijken wij nu deze uitkomsten met die der hoogere le gen, dan komt men in het algemeen tot het rosultaat:

te, dat het aandeel der platonische gesteenten zich tamelijk gelijk blijft:

2e, dat het aaudeel der oudere kalkgesteenten in de bovenste Inag verreweg het groofst is, en benedenwaarts afneemt ;