Pagina:Harting, Het eiland Urk (1853).pdf/40

Deze pagina is niet proefgelezen

— 9 —

kemen er vele chlorietkorrels in voor, alsmede eenige straal- steouschilfers. Ben godeelte van het fijne gruis bestaat uit kool- stofzuren kalk, doeh van overblijfselen van zee organismen komt geen spoor woor. Daarentegen zijn er de kiezelschalen van tene zoetwater =diatomee (Navicula Brebisaoni Kütz.) op enige punten iu vrij groot aantal in aangetroffen, sommige nog eene groene kleurstof bevattende.

Benedeuwaarts wordt deze klei allengs minder zandig, tot dat zij (in d op 0,25 el onder A. P) in eenen donker gekleur- den teaijen kleimergel overgaat, waarvan de mineralogischa bestanddeelen dezelfde als die van de hooger liggende zijn, doch waarin alleen de betrekkelijke hoeveelheid der kwarts- korrels minder is. In dezen kleünergel, vooral in de diepere gedeelten, treft men vele verveende plantenoverklijfselen aan.

Werkelijk rust deze kleïmergel ook op eene laag waar veen, waarvan de bovenste grens (in d) op 1,5 el onder A. P. ligt, terwijl de onderste grens op 2,8 el onder A, P., zijnde het diepste punt der boring aldaar, nog niet hezeikt is.

Dit veen draagt al de kenmerken van gewoon laag veen. Bij de boring zijn, op de grootst bereikte diepte, daaruit verschei- dene stukken hout opgehaald, welke in allen deele beantwoorden gan dat van den gewonen wilgenboom (Salix alùa}, en daarmede bepaaldelijk in mikroskopisch mnaksel geheel overeenstemmen, Deze boom, die thans volstrekt niet meer op dit gedeelte van het eiland voorkomt, heeft dus daer vroeger gegroeid, tenzij het hout er is aangespoeld geduronde de veenvorming, hetgeen echter minder waarschijnlijk is, omdat veen alleen in water ontstaat, waarin weinig straomìug is. Dit hout is wel roodach- tg bruin gevanden,doch overigens weinig veranderd. Zelfs bezitten de houtvezoten nog in hooge mate de taaiheid en buig= zaamheid, welke aan het wilgenhout eigen zijn.

Op dezelfde plaats en uit gelijke diepte zijn ook eenige frag-