248
In werkelijkheid hadden, in de enkele goed geconstateerde gevallen, kinderen den liefdedienst verricht. Mogelijk, maar niet waarschijnlijk is 't, dat enkele vogels werkelijk op deze wijze een gestorven soortgenoot begraven; eerder is 't aan te nemen, dat, wanneer geen menschenhand de bladeren heeft gestrooid, een of ander dier, een bunsing misschien, de doode prooi verbergen wilde voor een lateren maaltijd,
Als op verborgen plaatsen, in grotten, onder holstaande boomwortels of in 't dichtste struikgewas, doode dieren worden gevonden, dan is het tamelijk zeker, dat die daar niet begraven of heengesleept zijn, maar dat het zieke of afgeleefde dier, daar een stil plekje heeft gezocht om rustig en voor goed in te slapen. Dat beenderen van een voorwereldlijke diersoort dikwijls in groote massa's bijeen worden gevonden in spelonken of bergkloven, zonder dat uit fracturen of uit de ligging der beenderen tot een gewelddadigen dood valt te besluiten, zou wel eens diezelfde geheimzinnige drang tot oorzaak kunnen hebben, waardoor vele dieren gedreven worden, om eeuwen achtereen op eenzelfde, hun goed bekende, afgelegen en eenzame plek, ver van hunne gewone verblijfplaatsen te gaan sterven.
Tot besluit van dit boek wil ik met eigen woorden eens navertellen, wat de geloofwaardige Amerikaansche schrijver en natuurvriend William J. Long, die jaren lang in de bosschen geleefd heeft om de dieren in hun levenswijze te leeren kennen, over dit onderwerp heeft geschreven. William Long is een van die bevoorrechte wezens, die tijd en middelen bezitten om, zooals hij zegt, zijn schetsen te schrijven "with the subjects themselves living just outside my tent-door in the woods."
"Niet ver van mijn tent in de wildernis," zoo zegt William Long in zijn School of the Woods, "ontsprong een beekje.