Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/10

Deze pagina is gevalideerd

man en tegenover mijn zwager, door de volle straten heen, achter Anna's lijk naar het kerkhof ben gereden, dat ik met droge ogen de kist in het graf heb zien neerdalen, de verpletterde vader naar zijn diep bedroefde vrouw terugkeren en dat ik nu weer 't huis... in dit huis, waar alles nog van haar spreekt... zonder smart, zonder wroeging en ook zonder blijdschap, zonder hoop omdool... alleen maar bang, bang voor elk geluid, bang vooral voor mijn eigen stem.

Soms—bijvoorbeeld 's nachts, of wanneer ik me verbeeld, dat iemand achter de deur me beluistert—moet ik hardop uitroepen: ik heb haar vermoord!

Trillend van angst en plotseling doorkild open ik dan dadelijk alle deuren, doorzoek ik alle kasten om zeker te zijn, dat mijn geheim nog altijd niet verraden is.

Vind ik dan zelf mijn daad zó buitengewoon, zó ongehoord, zó vreselijk? Ach neen; daarvoor heeft zich alles veel te geleidelijk aaneengeschakeld.

Sluit ik mijn ogen en leef ik mijn leven nog eenmaal in gedachten door, dan is 't me volkomen duidelijk, hoe ik allengs zover ben gekomen. Ik heb zo'n dwingende lust dit eens te vertellen, dat ik 't voor de veiligheid maar op zal schrijven.

Het moet er uit! Misschien zal ik 't dan beter kunnen zwijgen en... mogelijk zijn er mensen, of zullen er mensen komen, wie mijn levensproces belang inboezemt. Wie weet hoevelen net als ik zijn, die 't pas beseffen zullen, wanneer zij zich aan mij hebben gespiegeld.


Om te doen begrijpen, hoe verschillend ik me zelf voorkom van de overgrote meerderheid der mensen, is 't niet genoeg, dat mijn bekentenis aanvangt met de dag, waarop ik mijn overleden vrouw leerde kennen. Ik moet opklimmen tot de eerste ervaringen, die mij mijn duister binnenste ontsluierden.

Mijn geheugen is nooit bijzonder goed geweest. Ik zie mijn jeugd dan ook niet meer voor me als een doorlopende reeks van gebeurtenissen; maar herinner me alleen de

6