Het onopgemerkt baas-spelen op een eng terrein binnen vier muren, schoon iets nieuws, maakte mijn schuwheid niet gaande en zolang dergelijke nietige beslommeringen mijn dagen vulden, viel 't me niet moeilijk me zelf diets te maken, dat ik vooralsnog geen tijd had meer mensen te leren kennen en om te zien naar een bezigheid in de gevreesde maatschappij. Die dingen zouden later wel van zelf in orde komen. Ik had aanvankelijk schik in mijn woning. Daar binnen leek me een lichtere, warmere atmosfeer te hangen dan buiten en zo dikwijls ik, na een loop door de volle middenstad, in de stilte van de Boschstraat de deur achter me toetrok, voelde ik me opleven als een nagezeten misdadiger, die, gevlucht in een hol, zijn vervolgers op de grote weg voorbij hoort jagen.
Ongetwijfeld had ik juist uit deze gevoelens al met genoegzame zekerheid kunnen opmaken, dat er nooit iets komen zou van mijn transformatie in een normaal mens, een wezen, dat zich in de samenleving op zijn plaats voelt, dat in staat is zonder schichtigheid en achterdocht met zijn medemensen te verkeren. Ik zag 't toen echter in 't geheel niet in en verbeeldde me, dat alle moeilijkheden waren te overwinnen met de hulp van mijn zwager en geleidelijk... later... veel later.
En ook Anna scheen tevreden te zijn. Zij was ten minste de ganse dag zo bedrijvig, dat ze 's avonds in de regel zich te moe voelde om piano te spelen. Deze bedrijvigheid hield haar in een goed humeur. Al ontbrak bij ons de poëzie, waarvan andere jonge huishoudens doortrokken schijnen te zijn, we hadden toen nog geen onaangenaamheden. Meestal spraken we over onze onbeduidende aangelegenheidjes en terwijl ik Anna gemakkelijk haar zin kon geven, omdat de inrichting van een huis en een huishouden mij in 't geheel niet interesseerde, leefde ik in de illusie thans werkelijk al mijn eigen wensen en begeerten op zij te hebben gezet en me uitsluitend aan haar geluk te wijden.
Onderwijl kwamen er, behalve Suze en een bejaarde