maar openhartig te worden. Minder dan ergens was ik hier op mijn gemak en toen ik na het eten alleen bleef met mijn aanstaande zwager voelde ik me als een jongen, die zich overschat heeft, op het ogenblik, dat zijn examen zal beginnen.
En het was inderdaad een examen, ons gesprek na tafel bij het drinken van de koffie en de likeur. De ambtenaar van het ministerie, de maatschappelijke man met relaties, de Hagenaar, die achter de schermen kan kijken, nam het af van de nietsdoener, de outcast, de onbenullige provinciaal en 't was duidelijk, dat ik zakte in de politiek, zakte in de sociologie, zakte zelfs in de algemene bekendheid met de nieuwtjes van de dag. Ten einde raad bracht van Swamelen het gesprek op reizen en ook op dit gebied moest de onwetenschappelijke en onartistieke avontuurzoeker een bedroevende indruk maken op iemand, die zelf veel gereisd, goed gezien en ernstig bestudeerd had. Met een weeïg gevoel van minheid, dat zich tot mijn eigen ergernis uitte in een stroom van overdreven dankbetuigingen en vleiende frasen, verliet ik van Swamelens huis, en terwijl Anna en ik, ieder in een wagonhoek gedoken, wakend en toch als bij afspraak zwijgend, terugspoorden, werd 't me klaar, dat ik niet alleen op van Swamelen en Suze een ongunstige indruk gemaakt, maar ook in de ogen van mijn aanstaande vrouw al heel wat van mijn schijnbaar prestige verloren had. Getroffen door de tegenstelling tussen haar zwager en mij begon zij allengs de ware Termeer te onderscheiden, die haar eenmaal met zulk een diepe weerzin vervullen zou.
De volgende morgen bleef ik in bed en liet me ziek melden. 't Was me, of er de vorige avond allerlei dingen van me waren uitgekomen, waarover ik me tegenover Anna schamen moest en tergelijkertijd benauwde me als een nachtmerrie het vooruitzicht van ons toekomstig bestaan. Toen ik nog te Amsterdam alleen in mijn hotelkamer zat, altijd moe en uitgeput, gejaagd en toch doelloos, met brandende wangen en stekende ogen, omnevelde hersenen