Pagina:Noodlot.djvu/152

Deze pagina is gevalideerd
151

alles niet meer en ik voelde me toen zoo alleen, en zoo gebroken. Ik had toen maar willen doodgaan, o Eve, Eve!

— Je hadt dus berouw! En je kwam niet bij me?

— Neen!

— God, waarom niet?

— Ik heb willen komen!

— Waarom heb je het dan niet gedaan?

Weêr dacht hij even na, weêr suf.

— O ja: nu geloof ik, dat ik het weet! sprak hij langzaam. Ik woû naar je toe gaan en toen zei Bertie...

— Wàt zei Bertie?

— Dat hij het misselijk van me zoû vinden als ik ging, laf, laag en misselijk.

— Waarom?

— Omdat je me niet vertrouwd hadt.

— En toen?

— Toen... toen gaf ik hem gelijk en ben ik niet gekomen.

Zij wierp zich woest op eene bank, brekend onder hare smart, die steeds in haar snikte en snikte.

— Dus omdat Bertie zei...! kreet zij verwijtend.

— Ja, alleen om hem! sprak hij dof! O God, alleen om hem...

Zij zwegen. Toen richtte Eve zich op en zij rilde. Haar gelaat was wit, als zonder bloed, hare oogen staarden als met krankzinnige blikken van verweerd glas.

— O Frank! riep zij. Frank, ik word zoo bang! Daar komt het!

— Wat is er? vroeg hij, zacht verschrikt...

— Ik voel het over me heen komen! kermde