boer in de nabijheid een jongen, die erg verzot was op uitgaan. Ook hem had men verzocht te komen helpen. De boer gaf hem verlof, mits hij 't zoo aanlegde, dat hij 's morgens om acht uur kon vertrekken. Den ganschen nacht look nu de knaap geen oog, en daar de boer geene klok in huis had, stond hij reeds kort na middernacht op, spande de paarden voor de kar en reed naar de pastorie. Maar hier was nog geene levende ziel te bespeuren, en de knaap liep nu wat rond om den tijd te verdrijven. Zoo kwam hij ook op 't kerkhof, en hier wiesch hij zich den slaap uit de oogen in eene grafkuil, die halfvol water stond, want 't had pas geregend. Sinds dien tijd bezat hij 't vermogen de aardgeesten te zien, maar hij had er ook 't verstand bij ingeboet: hij was simpel geworden. Of hij zijn' tijd uitdiende of zijn' dienst verliet, zou ik niet kunnen zeggen, maar later zwierf hij in den omtrek rond, en overal waar gasten gevraagd waren of iets bijzonders te doen viel, bood hij aan de aardgeesten te bannen.
»Eens zou er bruiloft worden gehouden op eene hoeve, die Praesterud heette, en op den zelfden dag was er doopfeest op Komperud. Toen stond hij lang besluiteloos, wat hij zou kiezen, maar ten slotte ging hij naar de bruiloft. Nauwelijks was hij daar gekomen en had eens rondgekeken, of hij ging op den hofmeester los.
»Gij past slecht op uwe zaken," zeide hij. »Ziet gij niet, dat de aardgeesten uit de bierkan drinken, die gij daar in den hoek hebt gezet? De voorraad neemt onophoudelijk af, maar mag ik hier blijven, zoolang de bruiloft duurt, dan zal ik ze wel 't hazenpad doen kiezen."
»Och, dat moogt gij wel! maar hoe zult gij ze verjagen?" vroeg de hofmeester.
»Dat zult gij eens zien," antwoorde de knaap. Hij