bruingrijs zijn met grijswitte randen, terwijl het achterste gedeele van den buik wit is; ook de vederen aan de zijden van het lichaam zijn licht bruingrijs met breede grijswitte randen. De bovenzijde van dezen lichtbuikigen vorm verschilt niet van die van den donkerbuikigen vorm. Tusschen beide vormen bestaan allerlei overgangen.
Jeugdkleed. Kop, hals, voorste gedeelte van de borst en van den rug zwartbruin; bovenzijde van het lichaam donker grijsbruin met grijsbruine randen aan de kleine bovenvleugeldekvederen en met grijswitte randen aan de groote vleugeldekvederen; achterste gedeelte van de borst, buik en zijden van het lichaam grijsbruin; slagpennen bruinzwart, de kleine met witte uiteinden; onderdekvederen van de vleugels en okselvederen bruingrijs; staartpennen donker grijsbruin; anaalstreek, boven- en onderstaartdekvederen wit. Iris donkerbruin, snavel zwart, pooten bruinzwart.
Voorkomen en levenswijze. De rotgans komt jaarlijks in groote vluchten langs de Zeeuwsche en Zuidhollandsche stroomen, op de Wadden, langs de Zuiderzee en op binnenwateren langs de kust voor; zij verschijnt in September en wordt soms tot in Mei nog gezien. Zij broedt op Spitsbergen, Frans Jozefsland, Nova Zembla, Kolgoejef en in Noordwest-Siberië tot het Taimyr-schiereiland. Oostelijk van dit schiereiland komt vanaf de Lena tot noordwestelijk Noord-Amerika een rotgans, Branta bernicla nigricans (Lawrence), voor, wier onderzijde bijna even donker is als de borst en bij wie de witte halsvlekken aan de voorzijde van den hals samenvloeien. De in noordoostelijk Noord-Amerika en aan de westkust van Groenland broedende rotganzen schijnen constant een lichte onderzijde te hebben en komen geheel overeen met den bovenbeschreven lichten vorm; zij werden afgescheiden onder den naam van Branta bernicla glaucogaster (Brehm), evenwel ten onrechte, daar C.L. Brehm den naam glaucogaster het eerst gebruikt heeft in het tijdschrift "Isis" van 1830, zonder een beschrijving van den vogel te geven. In 1831 heeft Brehm (Handb. Naturgesch. Vög. Deutschlands, p. 849) den naam glaucogaster gegeven aan een vogel met zeer donkere onderzijde, terwijl hij een andere met lichtgrijze borst en met witten buik collaris genoemd heeft, zoodat dus de lichtbuikige vorm, indien deze afgescheiden dient te worden, den naam moet dragen van Branta bernicla collaris (Brehm). De in Nederland verzamelde rotganzen zijn op de onderzijde soms zeer donker, soms zeer licht, bijna wit, en tusschen deze twee uitersten komen alle mogelijke overgangen voor. De vraag nu, of de in ons land geschoten voorwerpen tot den Amerikaanschen vorm gerekend moeten worden, meen ik ontkennend te moeten beantwoorden. Zoowel op Nova Zembla als op Spitsbergen komen voorwerpen met lichte en met donkere onderzijde naast elkaar voor. Een serie van 72 voorwerpen op Spitsbergen in den broedtijd verzameld vormt volgens le Roi (in A. Koenig, Avifauna Spitzbergensis, Spezieller Teil bearbeitet von O. le Roi, Bonn, 1911) een doorloopende reeks, waarvan de beide uiteinden de volgende uitersten te zien geven. Bij de donkerste exemplaren strekt de bruingrijze kleur zich over de borst tot ongeveer het midden van den buik uit en zet zich nog wigvormig in het geheel witte gedeelte van het achterlijf voort; bij de lichtste exemplaren is slechts het voorste