Schouburg/Deel II/Naamrol 1-18

< Schouburg/Deel II Schouburg/Deel II/Naamrol 1-18 Schouburg/Deel II/Naamrol 19-78 >


Plaat A - Gerard Dou en Bartolomeus van der Helst.

GERRIT DOU uit Friesland herkomstig, dog geboren tot Leiden in 't jaar 1613 op
den 7 van Grasmaand, (wiens Beeltenis hier voor in de Plaat A boven die van Bartol.
van der Helst staat) was de Zoon van Douwe Janszoon een Glazemaker
2
van zyn Ambacht, en zyn Moeder Marytje, Jans Dochter genaamt. Deze ziende zulk
een drift en begeerte in den jongen tot de Schilderkonst, hebben hem in den jare
1622 besteed by Bartholomeus Dolendo, een Plaatsnyder, om de beginselen der
Teekenkonst te leeren, en na 't verloop van een en een half jaar by den konstigen
glasschryver Pieter Kouwenhorn, op dat hy die zelve Konst mogt leeren, om ze daar
na in zynen winkel te oeffenen. Twee jaren of wat meer was hy by dezen Pieter, en
had in dien tyd zoo toegenomen, dat zyn Vader hem in zyn winkel by zig gehouden
en gebruikt heeft tot het glasschryven, en glasmaken, waar door hy hem groot
voordeel aanbragt. Dan ziende dat hy zoo onbesuist, en buiten eenigen schrik, in
het opklimmen naar de glazen was, zoo in 't stellen van nieuwe, als stoppen van
oude, was hy t'elkens niet buiten vrees, dat hem eenig ongemak daar door zoude
gebeuren. Over zulks nam hy besluit (hoewel tegens zyn wil, en tot zyn schade)
van hem de Schilderkonst te laten leeren, en besteede hem, nu vyftien jaren oud
zynde, den 14 van Sprokkelmaand 1628 by den toen al vermaarden Rembrant, by
welken hy gebleven is omtrent drie jaren, in welken tyd hy zoo veer gevordert was,
datmen aan de beginselen wel zien konde, dat 'er (inzonderheid in 't kleen en
uitvoerige) wat goets te wagten stond, of van hem te gemoet te zien was.
Velen hebben zig verwondert dat uit de school van Rembrant zulk een eel
konstpenceel ontsproot; dog die zyn niet bewust dat Rembrant in zyn eersten tyd
uitvoerig geschildert heeft, gelyk wy dat in zyne levensbeschryving door verscheide
stalen hebben aangeweezen. t.o. 2
3
Wat nu vorder onzen G E R A R D D O U aanbelangt, hy schilderde alles met de
grootste lydzaamheid, en gedult naar 't leven, door een met draden ruitswyze
bespannen raam; een behulp voor die zig het uit de vuist teekenen, niet
toebetrouwen. Dog deze kruk is (om dat men zig daar aan door traagheid van veel
te teekenen, gewende) by ieder verbannen; waarom ook myn meester Hoog straten
zelf 't gebruik van den passer (behalven daar 't noodwendig was, als in gebouwen)
wraakte, zeggende: Men moest het oog tot passen gewennen.

J O A C H I M S A N D R A R T , schryver van de Teutsche Academie verhaald: dat
hy met P. van Laar anders Bamboods, G E R . D O U eens ging bezoeken, die hen
wel ontfing, en vertoonde, 't gene hy van zyne konstwerken zoo ten halven als ten
vollen voltooit had, 't welk zy prezen, en inzonderheid zyn gedult in 't bewerken van
een bezemstok; daar op hy antwoorde, dat hy nog wel drie dagen werk daar aan
hadde. In dien tyd had hy geschildert het Pourtret van den Konstminnenden Heere
Spiering zittende als voor of in zyn Kabinet, daar nevens aan zyn Vrouw, en zyner
Vrouwen Moeder die haar een boek overreikte, 't welk zoo verwonderlyk uitvoerig
geschildert was, dat men het naauwlyks alles met de oogen konde zien(waarom
hy ook al van zyn 30ste jaar af vergrootglazen gebruikte) dog was niet heel gelukkig
in de gelykenis der wezens: en gemelde Huisvrouw van den Heere Spiering
verklaarde, dat zy voor de eene hand die op den leenstoel ruste vyf dagen had
gezeten. Dit benam den menschen den lust om zig van hem te laten uitschilderen;
waar om hy ook wel meest eigen ordonnantien gemaakt heeft, daar hy veel stilleven
in te pas bragt, en 't leven 't geen
4
hy daar nevens gebruikte, voor hun gedult in 't lang zitten rykelyk betaalde. Gemelde
Spiering gaf hem1000 gulden Jaarlyks* en betaalde daarenboven nog voor ieder
Konststukje zoo veel geld, als het tegens zilver geleid, wegen mogt. Hy maakte
zyne penceelen zelf, vreef zyn verwen op glas, en bewaarde dezelve met veel zorg
voor stof. Dus ver Sandrart. Men zou uit deze beschryving eerder besluiten dat
dezelve tot spot dan tot zynen roem geboekt was.
'T is byna ongelooflyk, als wy agt geven op de uitvoerigheid zyner penceelwerken,
dat een man zoo veel in zyn levenstyd kan uitwerken, 't geen ons verzekert dat hy
byzonder naarstig zyn tyd in agt moet genomen hebben. En wat zyn Konst
aanbelangt die roemt zelf 't vernuft van haar bewerker. Ook is 'er geen Konst welke
zoo algemeen goedgekeurd word; waarom dezelve ook tot ciersel van alle berugte
konstkabinetten tot een hoogen prys word opgekogt; en over zulks zou het te
vergeefs wezen den Lezer ergens heen te wyzen. Dog is dat stukje van velen voor
het beste van zyne konstwerken gehouden 't geen de Heeren van de Oostindische
Maatschappy van hem kogten, voor 4000 gulden, en aan Karel den tweeden als hy
van hier naar Engeland overging om de Kroon te aanvaarden, te schenk gaven.
Anderen zeggen: dat de Heeren Staaten dit konststukje aan den Koning Karel in 't
jaar 1660, als hy in zyn Ryk was gekomen, vereerden, 't welk zy voor een groote
som

  • Dit bevestigt ook P. Angel in zyn Lof der Schilderkonst, zeggende pag. 23. G. Dou die jaarlyks

om dat hy den Heere Spiering de eerste aanbtedinge van zyne Konststukken doet, 500
Karolus guldens tot vergeldinge krygt. Dog zy verschillen in 't begroote van den prys.
5
gelds gekogt hadden uit het berugte kabinet van den Heer de Bie, zyn grooten
Mecenas. In het zelve stond verbeeld een Vrouwtje met haar Kindje op den schoot,
en een meisje dat met het zelve speeld. Dit stukje is naderhand door Koning Willem
uit Engeland vervoert en op 't Loo geplaatst, maar waar het thans is weet ik niet:
maar wel dat het grootste van zyne konstwerken thans in Holland bekend, tot
Amsterdam by de Weduw van den konstlievenden Jakob van Hoek hangt, zynde
binnen de lyst gemeten hoog 3 voet, en breed 2 voet 6 duim. Daar worden in verbeeld
twee kamer vertrekken. In het voorste, dat een konstig geschildert tapyt tot een
voorhangsel heeft, vertoont zig een Vrouwtje dat een Kindje de borst geeft, daar
nevens een wieg en ander teenwerk, een tafel met een tapyte kleetje, en op dezelve
een cierlyk zilver verguld lampet, een kopere kerkkroon en meer ander stilleven. In
het tweede vertrek doet zig een Barbiers winkel zien, een Boer die van de huig word
geligt, daar een oud Besje by staat te huilen, met nog meer andere beeltjes. De
twee opslaande deuren vertoonen aan de eene zy een Studeerkamer en daar in
een oud Man die by kaarsligt de pen versnyd. Aan den anderen kant ziet men een
schryf- en rekenschool met kinderen aan verscheiden tafels, die overkonstig door
verscheiden kaarsen, en een lantaren beschenen worden. 't Een en ander, en elk
in 't byzonder, is natuurlyk konstig, kragtig en zoo uitvoerig geschildert als het kan
bedagt worden. De buitenkant der deuren die dit konsttafereel sluiten, is konstig
beschildert met de beeltenissen van de vrye konsten, in 't graau door Coxie.
'T is te beklagen dat 's mans vernuft niet op
6
grootse bespiegelingen toegeleid, en zyn penceel tot het verbeelden van waardiger
en prysselyker voorwerpen gezet heeft: maar 't is vergeefs geklaagt, of gewenst;
aangezien het zoo niet is, en geen veranderinge daar ontrent vallen kan, door dien
hy al met zyne tydgenooten naar 't duister graf verhuist, niet meer in wezen is. Twee
bedenkelykheden zyn 'er, die men gist dat oorzaak geweest zullen hebben, waarom
hy altyd op 't verbeelden van kleinigheden heeft blyven hangen; als eerst dat hy zig
zoo stip aan 't volgen van 't leven gewent had, dat hy niets buiten het zelve konde,
of wilde doen, (agtervolgens het voorbeeld van Michael Angelo Caravaggio*, daar
de genen welke zig tot allerhande Historische verbeeldingen in laten, by wylen in
veele dingen naar hun vast denkbeeld moeden t'zeil gaan; of dat zyn geest tot die
hoogte niet heeft konnen doordringen, en dus (in opzigt van de verkiezingen zyner
voorwerpen) zig in de laagte gehouden. De Filosoof Bion, tydgenoot van den
Macedonier Koning Antigonus zeide niet onaardig: (hoewel in een ander opzigt)
Gelyk de Vryers van Penclope, wanneer zy met haar geen spraak kosten houden,
by de dienstmaagden bleven zitten; alzoo brengen ook de genen, wanneer zy de
Filosofie niet konnen vatten, hunnen tyd over met beuzelen. Maar wie kan besluiten
dat het met hem dus of anders geweest is? Dog dit is zeker: dat hy door zyne wyze
van doen de Waereld ten wonder strekt, en van alle konstoeffenaars moet geprezen
worden,

  • Caravaggio. Waar meê hy word onderscheiden van Mich. Ang. de Bonarote. Dit heb ik 'er

verzuimt by te schryven, wanneer ik hem in dit zelve opzigt ten voorbeeld bragt. In 't eerste
Boekdeel pag. 262.
7
boven alle welke in zyn tyd op uitvoerig schilderen hebben toegeleid; om dat hy met
het penceel meer heeft geteekent, en getoetst, als anderen die met verzagten en
verdryven hun doel zogten te beschieten. Waarom zyn penceelwerk een groote
kragt heeft, zelf veer af; daar in tegendeel de penceelwerken, op eene andere wys
behandelt als in een mist verdwynen.
Hy stierf in goeden ouderdom, en liet veel geld en roem na.

In dezen tyd, en al vroeger, was in vollen bloei NICOLAAS VANDER HEK, van wien
van Manderop 't laatste blad van zyn Schilderboek gedenkt met deze woorden: Te
Alkmaar is ook een Nicolaas vander Hek van 't geslagt van Marten Heemskerk, en
Discipel van Jan Nagel, een goed Schilder byzonder in Landschappen. Van Mander
heeft hier den spyker (als het spreekwoord zeit) op 't hoofd geslagen. Want dat hy
een goed meester in 't schilderen van Beelden en Historien is geweest, getuigen
nog verscheiden van zyne penceelwerken: Nogtans was hy grooter meester in 't
schilderen van Landschappen. Tot Alkmaar op 't Raadhuis in Schepens Kamer, zyn
van hem thans nog te zien drie stukken. Het eerste verbeeld den Baljuw van
Zuidholland, daar hy om zyne Koedievery door bevel van Graaf Willem, bygenaamt
de Goede, het hoofd word afgeslagen. In het tweede zietmen afgebeeld hoe
Cambyses den onregtvaardigen Rechter levendig doet villen, en den Zoon op den
Rechtstoel gezet, met des Vaders huid omhangen, doet pryken. En in het derde
stuk vertoont zig de Koning Salomon, daar hy het geschil tusschen de twee Hoeren
over het levende Kind beslegt, en naar rechte vonnist.
8
Ook is by Henderik Nolleman van hem een groot stuk te zien, zynde een
Boerekermis, geestig van schikking en vinding van allerhande potseryen, en agter
het zelve een konstig Landschap.
Tot Egmond op de Hoeve by den Heer A. le Fevre is van zyn penceel een groot
Tafereel van Cebes, en in 't zelve de Beeltenis van den vermaarden Wiskonstenaar
Adriaan Matius, voor wien men gelooft dat hy dit geschildert heeft. En by den Heer
G. van Vladderakken, voorzittent Schepen, is een groot stuk van hem te zien, waar
in zig op den voorgrond de Beeltenissen van eenig Stamhuis vertoonen. Ter
regterhand dieper in 't stuk een vermakelyk Boschgezigt, en daar in verbeeld
Johannes de Dooper predikende, met een menigte toehoorders; ook een stil
asloopent water willende de Jordaan verbeelden. Dit alles is naar de konst zuiver,
goed van houding en kragtig geschildert.
Hy was een van die, welke in den jare 1631 het Konstgenootschap van St. Lucas
tot Alkmaar hielpen opregten.

MARTEN HEEMSKERK VANDER HEK, Zoon van Nicolaas vander Hek, en Neef van
Marten Heemskerknaar welken hy dezen zynen Zoon dede noemen, kwam in St.
Lucas Gild den 8 van Herfstmaand 1653, en werd Regent van 't zelve in 't jaar 1654.
Hy schilderde alleen Landschappen, dog zoo goed niet als zyn Vader, en maakte
inzonderheid zyn werk van de aloude Hollandsche Kasteelen en Sloten, even als
R. Rogman, na te bootsen. Onder andere heeft hy dikwerf, en op verscheiden wyzen
het Slot en de Abdye van Egmond, zoo als het zig na de laatste verwoesting doet
zien, door zyn penceel vertoont.
9

Om dezen tyd werd ook de Fenix der Nederlandsche Pourtretschilders
B A R T O L O M E U S V A N D E R H E L S T tot Haarlem geboren, wiens Beeltenis
in de Plaat A onder de Beeltenis van Ger. Dou, en nevens het zelve twee brandende
fakkels, ten teeken dat zy twee groote lichten in de Konst zyn, gezien worden.
By wien hy de Konst geleerd heeft weet ik niet, maar wel dat hy een uitnement
Meester in 't schilderen van Pourtretten is geweest, waar van de bewysstukken nog
in wezen zyn.
Onder de menigte van zyne konstig geschilderde Beeltenissen steekt uit het
groote Schutters stuk, thans op des Krygsraats kamer gejaarmerkt 1648, waar in
de Heer Korn. Joh. Witzen als Bevelhebber voor aan zit. In dit stuk is het naakt, zoo
natuurlyk, helder en gloeijent, de onderscheiden stoffen der bekleedingen
onderkennelyk in haar aart waargenomen, Goude en Zilvere kelken, en andere
Feest- en Discierselen zoo uitvoerig natuurlyk en konstig geschildert, dat men zig
daar over moet verwonderen. Waarom ook de Schryver van den Wegwyzer door
Amsterdamop pag. 454. heeft aangemerkt: Dat een Groot kenner en Liefhebber
van de Konst, in 't byzyn van verscheiden Heeren zig liet ontvallen: Zoo 'er Schildery
aanbiddelyk is in de Waereld, zoo hoeft men naar geen andere Landen te gaan,
om beter voorwerp te zoeken.
Den grooten lof welken Godfried Kneller, Ridder Baronnet en Hofschilder van
Engeland, over dit konststuk uitgesproken heeft sparen wy om elders in te lassen.
By den Heer Jan de Graaf Heer van Polsbroek hangt een klein stukje waar in vier
pourtretten overkonstig geschildert zyn, zynde de af beeldsels van
10
de vier Doelmeesters, 't zelve dat van hem in 't groot geschildert, hangt in de
Kolveniers Doele op de Zaal boven den schoorsteen. Ook zietmen tot Amsterdam
en elders veele enkele pourtretten die uitvoerig en konstig geschildert zyn.
Jan Voslaat zig op de Afbeelding van Juffr. K O N S T A N C Y R E I N S T , door
VANDER HELST geschildert, aan den zelfden dus hooren:
Op, Duitsche Apelles, op, verschyn met puik van verve:
WantR E I N S T verwagt u om te leven op 't panneel.
Een geestig ommetrek vereischt een wis penceel.
Natuur vertoont in haar Vrouw Venus en Minerve.
Zoo ziet men glans en geest, dat zelden beurt, gepaart.
Hoe! is dit leven?..neen: wantR E I N S T , heel braaf van aart,
Vertoont zig hier van verf. ô Loffelyk vermogen!
Wie 't oog door verf bedriegt heeft eerelyk bedrogen.
Hy woonde in dien tyd te Amsterdam in de Doelestraat, won veel geld, was graag
by gezelschap, bad geen geneigtheid tot Italie, was vergenoegt met zyn Konst, en
Stad, (zeit Sandrart) en had tot Jaren gekomen(wie is 't aller uuren even wys?) een
Jonge Vrouw getrouwt, by welke hy een Zoon won, die mede een Pourtretschilder
werd, en zyn Vader op het loffelyke spoor wel na ftapte, maar te veer agter gebleven
is om aan hem te gedenken.

Dat onze nabuurige Steeden tot Noorden gelegen in vroegen tyd en voorts niet
misdeelt zyn geweest van brave Konstoeffenaars, zulks zal thans en in 't vervolg
blyken. Hoorn een dier oudste
11
Steden heeft uit zynen schoot voorgebragt den Konstschilder J A Q U E S W A B B E .
Deze was een goed Pourtret- en Historieschilder zoo wel in 't levensgroot, als
kleender. Te Hoorn in 't Proveniers Hof zietmen van hem geschildert, de Historie
van Joseph in vier stukken konstig en kragtig naar dien tyd. De konstige Schilder
in waterverf Johannes Bronkhorstheeft een stuk van hem gehad waar in verbeeld
stond de Historie. van Jefta, gejaarmerkt 1602. Wanneer hy gestorven is, weet ik
niet.

Zyn Stadt- tyd- en Konstgenoot J A N A L B E R T S Z . R O O D T S E U S was een
vermaart Schilder van levensgroote pourtretten, en daar in zoo veer gekomen dat
velen dezelve zoo waardig van Konst hebben geschat als die van Bartolom. vander
Helstwaar aan wy zoo even gedagthebben: dog dit, eer ik myn toestemming daar
aan zou geven, moest eerst ter proef gebragt, en met malkander vergeleken worden,
daar ik wel lust, maar geen tyd of gelegenheid toe gehad heb.
Hy was een Leerling van Pieter Lastman. Te Hoorn in de oude en nieuwe Doele
zyn verscheiden gezelschappen van Schutters door hem geschildert, die byzonder
geroemt worden, getekend 1651, 1652, en 1655, wanneer hy veertig jaren oud was.
Hy was een man zedig in zyn gedrag en byzonder naarstig in zyne oeffening; en
liet een Zoon na J A K O B U S genaamt. Deze was een Leerling van den ouden de
Heemwiens wyze van schilderen hy wonder wel wist na te bootsen, zoo dat hy in
zyn tyd geld en agting aanwon; dog was van een zwaarmoedigen geest bezeten,
waar uit sommigen, die aan de Predestinatiegeen geloofslaan, besluiten dat hy zyn
levensdraad ver-

12
kort heeft. Hy stierf ontrent den jare 1681, oud zynde vyftig jaren.
Gelyk onder de Dichtkundigen, de een zig tot het trompetten van Heldendaden, en
andere ernstige gevallen, op het voorbeeld van den Mantuaanschen Maro; anderen
wederom tot vrolyke Minnedeunen en fabeldichteryen als Nazo: sommigen zig tot
Bybelstof, anderen tot klugt; deze tot blyde Huwlyksdeunen, en gene in tegendeel
hunne pennen tot droeve Lyk- en Treurzangen hebben gewent, en elk in zyn
verscheiden verkiezinge te pryzen is, ook met dus te doen de Konst, en Zangberg
opbouwt en dienst daar aan toebrengt: even dus is het ook in opzigt der
Schilderkonst, en der zelver behandelaars (daar niet min veranderingen in opzigt
van 't verkiezen der voorwerpen te bespeuren zyn) gesteld.

B O N A V E N T U U R P E E T E R S geboren te Antwerpen in 't jaar als boven,
schilderde Zeestormen, en Schepen door velerhande droevige Zeerampen in nood
van vergaan. Hoe Eoöl in grammen moede door zyne stormwinden de Wolken van
vier oorden perst, en tot een drukt, dat zy met een vervaarlyk geloei van Blixemen
en Donderen uitbarsten, met slag op slag de Zeilen, Masten, Stengen en den romp
der Zeehulken rammeyen, dat de splinters den Matrozen om de ooren stuiven, die
in dien nood hun veege sterfuur met beklemde lippen voorspellen. Dan weer hoe
Neptuin gestoort op den trots der Zeerotsen het pekel beroert, en uit de onmeetelyke
diepten tegen dezelve met zyn drietandige gaffels aandryft, de bovenste toppen
met het schuim bespat; en hoe de Schepen in die branding
13
vervallen, gints en herwaard geschokt, eindelyk zig te barsten stooten: volk en goed
in gevaar van omkomen gebragt word, vertoonende zig menigten van menschen
op eenig gesloopt wrak; terwyl andere weer door 't zwemmen hunne lyfsberginge
zoeken. Of ook wel weer hoe de schipbreukelingen aan eenig bevolkt strand, hun
wedervaren met opgeschorte schouderen verhalen, en om bystand bidden enz.
Deze en diergelyke droevige voorwerpen heeft hy in hunne vertoonselen zoo
eigentlyk weten uit te beelden; als ook, Lucht, Water, Klippen, en Stranden zoo
natuurlyk te schilderen, dat hy geoordeelt wierd de beste in zyn tyd, in die wyze van
schilderen, te wezen. Hy stierf 1652.

Hem volgt zyn Jaar- en Konstgenoot, F R A N C I S C U S W O U T E R S dog gants
verschillig in verkiezing; want gelyk hy het droevige ten voorwerp nam, zoo was in
tegendeel deze op vrolyke, aangename en oogstreelende voorwerpen gesteld. De
gronden van zyn werken zyn meest Landschappen, of Bosschen die door dichte
kruinen een aangenamen lommer maken; waar in somtyds een naakte Venus, met
haren lieven Adoon, of eenige Minnekozery van Veldnimfen met Satyrs, of de vlugt
van Siringa voor den boxvoet Pan, en diergelyke voorwerpen laatzien. Welk alles
hy met zoo wonderlyke bevalligheid en Konst heeft weten te schilderen, dat hy daar
door by den Keizer Ferdinand den tweeden in groote agtinge was. Hy is in den jare
1637 met des Keizers Ambassadeur in Engeland geweest, daar hy by die
gelegenheid zyn brave Konst meê deed zien. Van daar komende heeft hy zig te
Lier zyne geboorteplaats nedergezet. Dog een wyl daar na is hy naar Antwerpen
vertrokken daar

14
hy ook gestorven is, in den jare 1659. Hy had de Konst geleerd by den berugten
Pet. Paul. Rubbens.

D A V I D R Y K A E R T geboren te Antwerpen in 't jaar 1615. Heeft de Konst geleerd
by zyn Vader, van wien Korn. de Biein zyn gulden Kabinet der Konstschilders op
pag. 100. zeit:
Niet min en was vermaard Jan Wildens in de Boomen;
En R Y K A E R T in 't gebergte, en losse waterstroomen,
Dat al het geen Natuur kan schenken aan den Mensch
( Byzonder in de Konst) dat deden zy naar wensch.
D A V I D hield zig in den beginne ook aan die verkiezinge en wyze van schilderen:
maar met zyn vyftigste jaar veranderde hy zoo van keure als wyze van schilderen,
en men zag hem als een tweeden Helschen Breugel, allerhande snakeryen by vuur
en kaarslicht, ook vreemde vertoonselen van spoken, helsche gezigten en somtyds
ook een St. Anthonis tentatie schilderen, waar in al die geestige verzonnen Duiveltjes
voor het kruis van dien Heilig (dienende tot zyn schutsengel) hals over kop de vlugt
nemen, en als rag voor den wind wegstuiven. En hoe schrikkelyk diergelyke
voorwerpen zyn, nogtans heeft hy dezelve zoo geestig, en konstig weten te
schilderen dat de Aartshertog Leopoldus, en meer andere Princen en Grooten,
dezelve hebben gezogt om hunne Konstkabinetten daar meê op te cieren.

L U C A S F R A N C O I S de Jonge, geboren te Mechelen in 't jaar 1615, was
vermaart van wegen zyn schilderen van Historien en Pourtretten. En aan zyne
handeling van penceel en stout
15
en kragtig schilderen is wel te zien, dat hy behalven Zyn Vaders leerlessen ook die
van den berugten Pet. Paul. Rubbensgehad heeft. Hy heeft langen tyd in Vrankryk
geweest, daar hy gelegenheid hadde van verscheiden Princen, en Princessen te
schilderen. Hy is altyd ongetrouwt gebleven. Immers was hy nog in vryen staat tot
zyn vyf en veertigste jaar 1660.

F R A N S M E N T O N wiens geboortentyd wy niet weten, hebben wy op zyn sterf
jaar willen gedenken, het welke is geweest, (volgens 't beduid van zyn Grafzerk in
de groote Kerk agter den Predikstoel tot Alkmaar) in 't jaar 1615 op den 24 van
Lentemaand. Vorders weet ik van hem niet, als dat van Mandervan hem meld in 't
leven van Frans Florisop pag. 161. B. aldus: François Menton van Alkmaar of daar
wonende, is een goed Meester in allen deelen van de Konst ook een goed Teekenaar
en Plaat snyder & c.

De ervaring leert, dat, wanneer de Konstzugt in een geslagtstam ontstaat, niet zelden
afzetsels van gelyken aart daar uit voortspruiten, het geen bevestigt word door de
volgende Levensbeschryving van
M A T H Y S V A N D E N B E R G , geboren in den jare 1615.
Zyn Vader Jan vanden Berggeboren tot Alkmaar, van jongs tot de Konst geneigt,
werd by Hend. Goltzius, om daar in op vaste gronden onderwezen te worden,
besteld; maar dezes Vader een Schoolmeester zynde, die met 'er woon naar Braband
vertrokken was, moest Jan als onderkoning met de plak het Ryk een tyd lang helpen
bestieren, en het penceel voor de pen verwisselen. Egter nam hy in zyn tusschentyd
de penceeloeffening naarstig waar, te meer alzoo hy gele-
16
gentheid vond om by Rubbenste verkeeren, die het Konstvuur meer en meer in
hem aanstookte, en zoo veer in deszelfs gunst te dringen, dat hem die tot
Rentmeester en Opzigter over zyne Landgoederen stelde, uit welken hoofde hy zig
meest tot Yperen moest onthouden, daar onze M A T H Y S geboren is, dog heeft zyn
meesten levenstyd in zyn Vaders geboortestad gesleten.
M A T H Y S dan van natuur meê genegen tot de Konst, vond door zyn Vader
gelegentheid om de zelve by den vermaarden P.P. Rubbenste leeren, en werd
geen van zyn gerinste Leerlingen.
Hy was een vast teekenaar, en onophoudelyk bezig, zelf tot in zyn ouderdom,
met naar 't leven en de beste Schilderyen, die hem voorkwamen, te teekenen.
Dog zyn geest door 't gestadig naarvolgen van anderen verwent, was een beletsel
om iets uit zig zelf te ondernemen, of eigen vindingen te maken: immers men vint
van hem wel een overvloet van brave namaaksels, maar zelden iets van zyn eigen
uitvindinge.
Veelmalen teekende hy in zynen oeffentyd het afbeeldsel van zynen Vader, in
allerhanden stand en kleeding, waar van nog sommige teekeningen onder de
Teekenkonstminnenden berusten.
Hy kwam tot Alkmaar in St. Lucas Gild op den eersten van Wiedemaand 1646,
en overleed daar in den jare 1687.

De Stad Haarlem, die onder de Hollandsche Steden roemen kan, dat zy het grootste
getal Konstschilders voortgebragt heeft, zag ook in den jare 1616, binnen hare
wallen den vernufteling
T O M A S W Y K te voorschyn komen, die wel onder de brave Schilders van
zynen tyd gestalt
17
mag worden. Van zyn penceelwerken heb ik 'er vele met vermaak beschouwt, waar
in hy geestige Italiaansche Zeehavens, vol gewoel van Beeldjes, Koopmanschappen,
Scheepen enz. verbeeld had: ook Roomsche markten waar op zig een potsige
zalfverkooper met al zyn aangapers; Italiaansche Postuurmakers, Konstspeelders
of Guichelaars, Fruit- en Groenstallen, en agter de zelve grootse gebouwen en
Palleizen deden zien, door hem zelf in Italien naar 't leven afgeteekent. Geestig wist
hy ook Zeestrantjes, en daar by Vrouwtjes die den visch in korven op haar hoofd,
of anderzins naar de markt torschen, te verbeelden; ook Laboratorien, of
Goudmakeryen, met hun fornuizen, kroezen, pannen, glazen, en eene onbedenkelyke
menigte van gereedschappen tot de stokery behoorende, en dergelyke voorwerpen:
die alle zoo geestig van hem bedagt, konstig geschikt, vast geteekent, vet, toetsende,
en gloeijende geschildert zyn, dat dezelve Konst een hooger prys verdient, dan zy
thans gelden mag.
Zyn konstlust heeft den printlievenden eenige kleine stalen van zyn vernuft, door
eigen wyze, van etsen in koper, naar gelaten.
Onzen T O M A S W Y K heeft een Zoon naargelaten J A N W Y K genaamt, die
een braaf Bataljeschilder was, wiens bloeityd zyn Vader met verheuging heeft gezien,
aangezien hy zevenmaal tien jaren bereikt heeft voor dat hy kwam te sterven.
J A N W Y K , die wel zyn besten levenstyd in Engeland heeft doorgebragt,
schilderde ook Jagteryen te paerd, inzonderheid Hartejagten. Jan Smit heeft een
van de zelve in plaat gebragt, en Hend. Careé, (die hem in den jare 1692 en 93,
18
in Engeland gekent heeft) heeft my verhaald; dat hy het levensgroote paerd, waar
op het Beeld van Frederik Hertog van Schomberg zit, en het Plan van de Batalje in
't verschiet ('t geen door gemelde J. Smit konstig geschraapt in print uitgaat) ten
dienste van Godf. Kneller(die alleen 't pourtret van den Hertog gemaakt heeft) met
veel roem geschildert heeft.
Hy was te Londen getrouwt, en is daar ook gestorven.
De bevinding heeft door menigerhande, zoo oudtydze als jongere voorbeelden doen
zien, dat, menschen die tot eenige voorname oeffeningen geboren zyn, de neigingen
daar toe, al vroeg met het ryzen van hunne lentezon hebben doen blyken. Dus heeft
men wanneer dit driftvuur op geenderhande wyzen te stuiten was, op vasten grond
met het* Maasorakel besluit gemaakt, dat zulke dan eerst regt tot die oeffeningen,
daar hunne geneigtheid toe overhelde, bekwaam waren.

'T volgende voorbeeld zal dit gezegde ten overvloed bewaarheden.
G O V E R T F L I N K geboren te Kleef, in de Wintermaand van 't jaar 1616: vond
zig van het begin zyner jeugt geneigt tot de Teekenkonst. Zyne Ouders die
voornemens waren een Koopman van hem te maken, hadden hem (wyl hy nog te
jong was om buiten hun opzigt tot zulk beroep te bestellen) in een voorname zyde
stoffe winkel binnen Kleef besteed. Maar 't leed niet lang of zyn Patroon klaagde
dat hy meerder werk van Mannetjes en Beesjes op 't papier te teekenen maakte

  • Erasmus. t.o. 18