Album der Natuur/1853/Zoömagnetoskoop, Lubach

Iets over den zoogenaamden Zoömagnetoskoop (1853) door Douwe Lubach
'Iets over den zoogenaamden Zoömagnetoskoop' werd gepubliceerd in Album der Natuur (tweede jaargang, 1853), p. 278–282. Dit werk is in het publieke domein.
[ 278 ]

IETS OVER DEN ZOOGENAAMDEN

ZOÖMAGNETOSKOOP.

 

 

Er heeft zich in de laatste dagen een verschijnsel opgedaan, dat ontmoedigend is voor hem, die, als mensch, zoo gaarne zijne medemenschen gelukkig zoude zien door veelzijdige ontwikkeling zoo wel hunner verstandelijke als zedelijke vermogens! Het is de zich algemeen openbarende zucht tot, en een onbepaald geloof slaan aan het wonderbare, het onverklaarbare, het schijnbaar bovennatuurlijke. Werd deze zucht opgewogen door een' even grooten lust tot onderzoek, tot een onbevooroordeeld nagaan der verschijnselen en tot het verwerpen van alle zoodanige verklaringen, welke uit haren aard evenmin voor het verstand kunnen worden opgehelderd, als de verschijnselen waarvan zij eene gegronde oorzaak moeten aangeven zelve;—dan ware welligt die zich voordoende ijver eene gewenschte zaak, die ons te spoediger van alle banden des bijgeloofs en der onwetendheid zoude kunnen ontslaan.

Doch, helaas! die zucht tot onbevooroordeeld onderzoek wordt over het algemeen, zelfs bij onze hoogere standen, nog zeer schaars aangetroffen. Ik wil daaronder niet begrijpen de mannen, die hun leven en werkzaamheid uitsluitend aan de nasporing van de wetten der natuur, en van de verschijnselen die het zieleleven aanbiedt, toewijden. Deze echter, veelal ontmoedigd door de vruchtelooze pogingen die zij aanwenden, om hunne minder verstandelijk ontwikkelde natuurgenooten tot een deel hunner zuiverder kennis op te voeren, laten zich niet dan spaarzaam in met de ongerijmde verklaringen, die onbevoegde oordeelvellers, dweepers of opzettelijke bedriegers, het algemeen gelieven op te disschen.

[ 279 ]Aan de laatstgenoemden valt de schandelijke eer te beurt, dat zij met volle handen het zaad uitstrooijen, waaruit een overvloedige oogst kan wassen voor hen, die onwetendheid, ligtgeloovigheid en bijgeloof, als middelen aanwenden, om de massa der menschen aan hunne belangen cijnsbaar te maken.

Na al hetgene, wat over het dierlijk magnetismus, het somnambulismus, de biologie geschreven en medegedeeld, bedacht en gelogen was, kwam langzamerhand het publiek een weinig tot rust! Het was weinig wijzer, maar wat minder nieuwsgierig geworden. En toen de meer wetenschappelijke verklaring van de verschijnselen der zoogenaamde biologie, uit de leer van het Mesmerisme afgeleid,[1] onder de aandacht van sommigen viel, ging er voor den grooten hoop de aardigheid af, of hield men zich, uit een gevoel van schaamte, stil.

Daar komt gelukkig de tafeldans, de hoedendans, de boekendraaijing, en eindelijk, de in het oog van alle magnetiseurs en dweepers met dierlijk magnetismus, onvergankelijke uitvinding aan den dag, van den onsterflijken weiz te Straatsburg! en thans is, minstens door dit laatste werktuig, den zoogenaamden Zoömagnetoskoop, en wat meer zegt, Zoömagnetometer, het bestaan van het dierlijk-magnetismus aan ieder, die nog in twijfel en ongeloof verkeert, zigtbaar aan te toonen.

Ik heb mij echter het eenigzins kwaadaardig genoegen toegedacht, om, met deze weinige regelen, aan de onvergankelijkheid van dit werktuigje (voor zooverre het geen onschuldig kinderverdrijf blijft) te knagen, en den uitvinder de kroon der onsterfelijkheid af te rukken.

Die tot dit ontheiligend werk wil bijdragen, knippe zich, volgens het voorschrift der zamenstelling, aangegeven in verschillende dagbladen, en laatstelijk ook in N°. 24 van de Nijverheids-courant, waarin het: een hoogst belangrijk werktuig wordt genoemd, een strookje van dun papier, (bij voorkeur, uit hoofde der ligtheid, van doorschijnend papier of papier-végétal) 4 of 5 Ned. duimen lang en [ 280 ]2 à 3 Ned. strepen breed. Men plaatse eene naainaald in een stukje kurk, met de punt naar boven; vouwe het strookje papier in het midden zamen, om de uiteinden gelijkmatig te kunnen afknippen, nu ontvouwe men het strookje papier weder gedeeltelijk, en plaatse het op de punt der naald, in het midden van de vouw,—en die toestel is klaar.

De half digtgebogen hand nabij en om dit toestelletje gebragt, doet het papiertje op de punt der naald omdraaijen. Dit is, zegt men, het gevolg van eenen magnetischen stroom, die uit uwe hand vloeit; want, dus vervolgt men, als gij de regterhand er bijbrengt, zal de rigting, waarin het papiertje draait, tegenover gesteld zijn aan die, waarin het zich beweegt, wanneer gij er de linkerhand bijbrengt. Zulks is echter niet het doorgaande geval, maar hangt af van de rigting waarin, en de behoedzaamheid waarmede gij uwe hand er toe doet naderen.

Doch uwe hand heeft er niet noodzakelijk mede te maken!

Zet een half rond gebogen stuk bordpapier, blik, ijzer, zink of eenig ander cylindervormig gebogen voorwerp bij den toestel,—het draaijend verschijnsel zal hetzelfde zijn. Zoo men eene groote, ronde spanen lucifers-doos neemt, deksel en lucifers ter zijde legt, den bodem uit de doos drukt, en nu uit den dunnen houten cylinder, dien men alzoo verkrijgt, een stuk van omstreeks 6 Ned. duimen knipt, en den aldus in zijne lengte geopenden cylinder om den toestel zet, dan draait het papiertje dat het een lust is. Zet men voorzigtig eene kleine glazen stolp of wijd bierglas over een en ander, dan houdt onmiddelijk het draaijen op.

Mogt de proef in een zeer klein vertrek genomen worden, waar (bijna ondenkbaar) geene de minste luchtstrooming plaats vindt, welnu, men behoeft het tot omsluiting gebezigd wordende voorwerp slechts eenigzins te verwarmen, hetzij door de hand of boven vuur, en dit verschil van temperatuur met de omringende lucht is voldoende, om eene, wel voor het fijnste gevoel onmerkbare, maar genoegzaam krachtige luchtstrooming langs den wand van het rondgebogen en verwarmde voorwerp te doen ontstaan, om het papiertje snel te doen ronddraaijen. Wil men het draaijen evenwel juist door een dierlijk [ 281 ]ligchaam te weeg gebragt zien, dan zette men weder een bierglas of kleine stolp over den toestel; het papiertje draait niet; maar voorzigtig een vlieg onder glas of stolp geschoven, en als het insect boven in die kleine ruimte vliegend zich beweegt, dan krijgt men door die geringe luchtbeweging weder draaijing, en.... de voorstanders van dierlijke magneetkrachtstrooming hebben eene: Vliegen-magnetoskoop.

Het is wel jammer, dat door deze eenvoudige proefnemingen,—waaruit voortvloeit dat de draaijing van het papiertje alleen teweeg gebragt wordt door luchtstroomen,—weder eene illusie voor velen is weggenomen; vooral, nadat ook de aardigheid van den tafeldans, door een enkel welgeschrevene stukje, voor menigeen reeds veel van het wonderbare heeft verloren.

De teleurstelling staat door nog andere gevolgd te worden, wanneer de aardigheid der boekendraaijing zal blijken niet door eenen electrischen of magnetischen stroom, maar alleen door verandering van de rigting der vingers, waarop de sleutel rust, te worden voortgebragt. Immers, wanneer men zorgt, dat de rigting, waarin de vingers tot elkander staan, niet door zijdelingsch afwijken van een der beiden wordt veranderd, dan zal men, zelfs met het taaist volhardend Jobs-geduld, geene draaijing van het boek verkrijgen. En ook de wat meer tijd roovende hoedendans zal voor de proefnemers zijne eindperiode naderen, als hij door eene meer bevoegde hand, welligt in dit Album, eene uiteenzetting zijner oorzaak zal vinden. Voorloopig mogen zij reeds vernemen, dat men, om elke proef te doen mislukken, slechts met zijne pink sterk behoeft te drukken in tegenovergestelde rigting van de beweging, die de tegenpartij onwillekeurig aan den hoed begint mede te deelen.


De inzending dezer weinige regelen aan dit Album, ontstond bij den steller uit den wensch, om zijne landgenooten op te wekken, om, even als hij, een kleingeloovige te worden in alles, wat als wonderbaar, veelal als bovennatuurlijk en uit tot heden onbekende krachten voortvloeijende, wordt voorgesteld. Men leere onbevooroordeeld en naauwkeurig waar te nemen. Daartoe behoeft men veelal [ 282 ]geene voorafgegane, eigenlijk gezegd wetenschappelijke ontwikkeling te bezitten, maar daartoe wordt vereischt: zucht naar waarheid, afkeer van al wat bedrog en leugen, wat dweeperij of kwakzalverij is in natuurkundige zaken. Jammer, dat de veelgelezene dagbladen, die in vele opzigten zoozeer geschikt zijn om kennis te verspreiden, en daardoor gunstig te werken op de verstandelijke ontwikkeling van het volk, dikwerf onbedachtzaam hunne kolommen openstellen tot de mededeeling van berigten, die wel de verbeelding der lezers opwekken, maar, ten nadeele van het gezond verstand, leugen en bedrog voor waarheid doen binnensluipen.

Leest men dan, zooals dezer dagen in het Handelsblad,[2] hoe de wilskracht van een magnetiseur in staat is, om zelfs den gang van een horologie, alléén door uiting van dien wil, (onder oplegging der vingers) tijdelijk te kunnen doen stilstaan, dan legge men het dagblad uit de handen met de zekerheid voor zich, dat dit niet waar kan zijn. Maar, gevoelt men bij zich nog eene weifeling of het ook zoo zoude kunnen wezen, dan ga men zelf aan het proefnemen; b.v. door onderscheidene horologie's, vooral die met enkele kasten te nemen, deze met de vingers sterk te drukken, en te beproeven of men er een vindt, waarvan de rugzijde dun en veerkrachtig genoeg is, om, ze tegen de spil der onrust drukkende, het mechanisme tijdelijk te doen stil staan. De veerende kracht der kast doet, bij het ophouden der drukking, deze weder omhoog gaan en den gang herstellen. Welligt gelukt het u, even als mij, bij de eerste proef!

P. L.[3] 
 

 

  1. Men leze onder anderen het hierover in het 1ste deel van dit Album voorkomende stuk van Dr. d. lubach, getiteld: "Mesmerisme."
  2. In de 2e Editie van maandag den 13en Junij.
  3. Vermoedelijk D(ouwe) L(ubach); zie: Register 1853-1863, p. 13 (Wikisource-ed.)