Album der Natuur/1857/Von Humboldt
Alexander von Humbold (1857) door Cornelis Pruijs van der Hoeven |
'Alexander von Humboldt,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (zesde jaargang (1857), pp. 83-86. Dit werk is in het publieke domein. |
Van de natuuronderzoekers zijn er slechts weinigen, die zich op meer dan een vak der natuurwetenschap toeleggen, en van die weinigen slechts enkelen, die wetenschappelijke reizen ondernemen. Onder de laatsten mag alex. v. humboldt als zeldzaam voorbeeld genoemd worden. Na vijftig jaren natuurstudie gaf hij zijnen Kosmos uit, waarvan wij nog altijd het laatste gedeelte verwachten. Als reiziger had hij het zeldzaam geluk, niet gelijk de wereldreizigers de kusten, maar het binnenland van twee werelddeelen, Amerika namelijk en Asia te leeren kennen. Zijne wereldbeschrijving vangt hij aan van den sterrenhemel, beschouwt vervolgens ons planetenstelsel en daarna onze aarde met hare planten en dieren en eindigt met den mensch. Zoo poogde hij als wereldburger de wereldkennis zich eigen te maken met hare geschiedenis en wetten. Tot dat einde beoefende hij de natuurstudie als een geheel van wetenschap en bezocht de wereldsteden en geleerden, om zich met de kundigheden van dezen te verrijken, en sloot de letterkundige studiën niet uit van zijne bemoeijingen, en toog na zoodanige voorbereiding op reis, nacht en dag bezig om de natuur in haar geheel te overzien, althans vertrouwd met haar te worden, die aan hem vooral hare geheimenissen openbaart, die haar als een groot organisch geheel tracht voor te stellen. Tegen die wijze van voorstelling hebben zich, ik weet het, velen verklaard, bewerende dat het één mensch niet gegeven was dat alles met zijn verstand te omvatten; dat, om naauwkeurige kennis te verkrijgen, het veiliger was zich op een bepaald [ 84 ]vak toe te leggen; dat universeelgeleerden, wat zij aan uitgebreidheid van weten winnen, verliezen aan diepte; dat in onze eeuw inzonderheid slechts de specialiteitstudien verdienen gepleegd en aangemoedigd te worden. Zij die aldus redeneren, hebben zich de moeite niet gegeven, den autheur van den Kosmos te bestuderen. Door vurigen weetlust gedreven, was 't hem niet te doen om zich van eenig bepaald vak meester te maken en daarin te heerschen, hij verlangde zich in de wereld, waarin hij geplaatst was, zooveel mogelijk te oriënteren, zich daarin met gemak te bewegen, er zich als 't ware te huis te gevoelen; in één woord in de wereld als wereldburger te verkeeren. Dat humboldt dit doel volkomen bereikt heeft, bewijzen zijne menigvuldige schriften, inzonderheid zijn Kosmos,[1] die als 't ware het eindresultaat bevat zijner wereldstudie, en waaraan, welke aanmerkingen, gegrond of ongegrond, men ook op dit werk maken moge, men den lof van organische eenheid niet ontzeggen zal. Het afgetrokken begrip van wetenschap, waarin thans velen zich verdiepen, heeft wel eens het verband doen vergeten, dat er tusschen mensch en wetenschap noodzakelijk bestaan moet. Voor de zoodanigen, die den mensch hooger stellen dan de wetenschap, is deze eene der vermogendste hulpmiddelen zijner ontwikkeling, die langs vele en velerlei wijzen moet verkregen worden. Uit dit oogpunt beschouwd is het menschelijk leven bij eene opvoeding te vergelijken, die dan het volkomenste wezen moet, als zij het meest veelzijdig was ingerigt. Bij velen, bijna zou ik zeggen, bij de meesten, is die opvoeding en ontwikkeling eenzijdig, en daarom kunnen zij het idee van mensch noch begrijpen, noch verwezenlijken. Is de wetenschappelijke mensch ons ideaal (en ook deze, als hij niets meer dan dit is, moet nog eenzijdig blijven), is de wetenschappelijke mensch ons ideaal, dan zal men erkennen, dat een gedeelte van wetenschap slechts eene breuk is, die nimmer het geheel kan vertegenwoordigen, en dat hij de meest wetenschappelijke man is, die het minst de eenheid der wetenschappen heeft uit het oog verloren. Past men dezen maatstaf toe op alex. v. humboldt, dan zal men ontwaren, dat wat wetenschappelijke opvoeding betreft, hij voorzeker zich die mag toeeigenen. Want in plaats van zich tot [ 85 ]een of twee vakken te bepalen, heeft hij getracht zich een geheel studieplan te ontwerpen: een studieplan dat berekend was voor de wetenschappelijke reizen, waartoe hij zich wilde uitrusten; en door zulk eene uitrusting hebben zijne reizen ons meer dan andere met de natuur als organisch geheel, of, wilt gij liever, met de huishouding der natuur bekend gemaakt. Denkt, om er u van te overtuigen, aan zijne grootsche voorstelling der isothermen, aan zijne geologische opmerkingen, aan zijne plantengeographie en vooral aan het schoon verband der natuurverschijnselen, dat hij als met een adelaarsblik wist te overzien en met fiksche breede schetsen wist af te malen. Marcellus malpighi, die, als hij, eenheid zocht in verscheidenheid en het eerst de anatomie en physiologie van planten, dieren en menschen poogde te vergelijken, heeft even als hij in zijn voorbeeld bewezen, dat eene rijke studie eene diepe studie wezen kan, en dat het spreekwoord: de omnibus aliquid, de toto nihil, hetwelk de specialiteitgeleerden zoo gereed zijn op zoodanige veelomvattende geniën toe te passen, met pliniusuitspraak kan wederlegd worden, die zoowel v. humboldt, als malpighi tot hun spreuk kozen: naturae vero rerum vis atque majestas in omnibus momentis fide caret, si quis modo partes eius ac non totam complectatur animo.[2]
Die naar den rang dingt van wetenschappelijk opgevoed man, is verpligt zich de moeite te getroosten, van tevens met de litteratuur zijner wetenschap kennis te maken. Ook aan deze verpligting heeft alex. v. humboldt voldaan, en wanneer wij het tweede deel van zijnen Kosmos doorlezen, dan staan wij in verbazing, hoe 't mogelijk was, dat een wereldreiziger en natuuronderzoeker in den ruimsten zin van dat woord, zulk eene belezenheid van oude en nieuwe schrijvers kon aan 't licht brengen. Als wij de schriften van groote geleerden doorsnuffelen, dan bespeuren wij niet zelden, dat zij min of meer beredeneerde uittreksels bevatten, van heinde en ver bijeen verzameld, doch waaraan de innige zamenhang ontbreekt, ten bewijze dat de schrijvers niet bij magte waren, zich de verzamelde stof te onderwerpen, haar te overmeesteren, en zich van haar naar willekeur te bedienen. In dit opzigt is alex. v. hümboldt [ 86 ]van de meesten onderscheiden, daar hij, even als in zijne natuurstudien, zoo ook in zijn litterarische studiën de massa zijner kundigheden beheerscht en weet dienstbaar te maken aan het plan, dat hij zich ontworpen had. Willen wij weten, waardoor hij dat meesterschap verkreeg, wij zullen de oplossing vinden in zijne voortreffelijke methode of wijze van studeren, in de grootschheid van het doel dat hij zich te bereiken had voorgesteld en in de standvastigheid, waarmede hij ernaar gestreefd en voor gewerkt heeft. Die als hij met den voortreffelijksten aanleg voor natuurstudie alle zijne krachten inspant om het eenmaal ontworpen levensplan te verwezenlijken, die er alles voor overheeft, die het nimmer uit het oog verliest, die er alles aan dienstbaar maakt en daarbij noch door ziekte, noch door vroegtijdigen dood er in verhinderd wordt, kan onbegrijpelijk veel, wat anderen niet kunnen, en het gezegde van den Romeinschen biograaf aangaande cicero's vriend atticus geldt in niet mindere mate van alexander von humboldt: sui cuique mores fingunt fortunam[3]. Want ons lot, ook het lot onzer studiën en de volvoering van ons levensplan, hangt af van ons zelven.
Meent niet, dat ik met die uitspraak mijn geloof aan hooger bestuur zou opgeven. Dat hooger bestuur heeft het zoo gewild. Zonder een karakter te hebben, zouden wij geen menschen kunnen zijn.
- ↑ Zie deel 1, deel 2 en deel 3 in Nederlandse vertaling (Wikisource-ed.)
- ↑ Vertaling: de kracht en grootsheid van de dingen in de natuur missen geloofwaardigheid op al die momenten, dat men alleen de delen omarmt en niet het geheel in zijn geest (Wikisource-ed.).
- ↑ Iemands karakter vormt zijn levenslot (Wikisource-ed.)