Album der Natuur/1859/Dure schelpen
Dure schelpen (1859) door Tiberius Cornelis Winkler |
'Dure schelpen' werd gepubliceerd in Album der Natuur (achtste jaargang (1859), pp. 30-31. Dit werk is in het publieke domein. |
DURE SCHELPEN.
Schelpen en hoorns zijn reeds van oudsher voorwerpen geweest, waarop sommige menschen een grooten prijs stelden, en waarvoor zij zelfs somtijds ontberingen verdroegen. Maar geen wonder ook; welk eene verscheidenheid van vormen, wat zonderlinge uitsteeksels, welk eene onbegrensde kleurenpracht, waarmede de natuur de tallooze soorten uitdoschte! En hoe zeldzamer sommigen gevonden worden, des te meer schijnen zij de begeerlijkheid van den verzamelaar te prikkelen, gelijk wij ook weten, dat dit in der tijd met de liefhebbers van tulpen zoo geweest is. Zoo wordt de schoone en zeldzame Carinaria vitrea, uit de Indische zee, nog altijd door rijke verzamelaars met 500 tot 600 guldens betaald. Vroeger betaalde men gaarne 100 louis d'or voor eene Scalaria preciosa, en de Cypraea aurora, welke de Nieuw-Zeelandsche opperhoofden als het teeken hunner waardigheid om den hals dragen, kost nog tegenwoordig 500 gulden. Sommige voluten, vooral Volute queue de pâon, en Volute couronnée, harpen, zoo als Harpa nobilis, marginellen en anderen, worden ook met veel geld betaald.
Maar ook de tweekleppige schelpen zijn niet minder fraai gekleurd en zonderling van gedaante dan de eenkleppigen; zij spelen eene niet minder groote rol in de kabinetten van schelpen en hoorns, en worden door de liefhebbers niet minder gezocht. Tot de schoonste en duurste soorten behooren de spondylen, welke de tropische wateren bewonen, zich als oesters aan de rotsen hechten, en, even als deze, gegeten worden, hoezeer zij lang zoo goed van smaak niet zijn. Zij onderscheiden zich door levendige kleuren, maar vooral ook door de lange doornen of stekels waarmede die schelpen bedekt zijn; zij heeten daarom ook wel stekeloesters (huitres épineuses).
In geen museum vindt men de spondylen zoo rijk vertegenwoordigd [ 31 ]als in de volkomenste verzameling van de geheele wereld, die van den heer b. delessert te Parijs, waarin zich onder anderen de twee schoonste, bekende exemplaren van den Spondylus regius bevinden; eene zoo zeldzame schelp, dat zij, behalve hier, nog slechts een paar malen in geheel Europa te zien is.
Geen tulpebol heeft ooit voorheen een liefhebber verder van het regte pad van het gezond verstand doen afdwalen, dan zulk eene oesterschelp, hoe zeldzaam en schoon zij ook zijn mag, dit den professor in de botanie r. te Parijs gedaan heeft. 6000 francs was de prijs voor een fraai exemplaar, maar die som overtrof verre de spaarpenningen van den geleerde, en helaas, de verkooper wilde volstrekt niets hooren van een handel op krediet. De verlegenheid was groot, maar nog grooter was de begeerte van den professor, die ten laatste het besluit nam om zijn tafelzilver te verkoopen (natuurlijk zonder medeweten van mevrouw) tinnen lepels en vorken daarvoor in de plaats te koopen, en zoo doende in het bezit te geraken van den prachtigen spondylus, dien hij, in de blijdschap zijns harten, met den naam van den "koninklijke" doopte.
Maar het wordt etenstijd, en men begrijpt de verbazing van mevrouw over de zonderlinge gedaanteverwisseling, die er in haar zilverlaadje heeft plaats gehad. Ondertusschen loopt de gelukkige professor vol genoegen naar huis; maar hoe digter hij bij zijne woning komt, des te langzamer worden zijne schreden; zijn helder voorhoofd wordt bewolkt, en de ontvangst die hem te wachten staat, rijst als een schrikbeeld op voor zijne ziel. Doch met zulk een kleinood in den zak kan men wel een storm het hoofd bieden, en zoo besluit hij eindelijk om onbeschroomd zijne vrouw onder de oogen te komen. Maar zulk een onweer als hem hier verbeidde, neen, daarop was hij niet gewapend; zijn moed verlaat hem; hij vergeet zelfs de kostbare en kostelijke schelp; werpt zich vol vertwijfeling op eenen stoel neder, en door een vreeselijk gekraak in zijnen rokzak, herinnert hij zich de dure oorzaak van zijn ongeluk! Bij geluk waren er slechts twee stekels afgebroken, maar de droefheid van den armen verzamelaar was zoo groot, dat de vertoornde dame zelfs niet meer in staat was om hem verwijtingen te doen, maar weldra hem troosten en weder opbeuren moest.