Algemeen Handelsblad/1839/Nummer 2351/Financiële aangelegenheden des Lands
‘Financiële aangelegenheden des Lands’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit het Algemeen Handelsblad, maandag 20 mei 1839, [p. 1]. Publiek domein. |
Financiële aangelegenheden des Lands.
Het zal geen betoog behoeven, dat, ten gevolge der ongelukkige tijdsomstandigheden, die wij in de laatste jaren hebben beleefd, de staat van ’s rijks geldmiddelen merkbaar is achteruitgegaan. Dikwerf hadden wij de gelegenheid, om de regering daarop opmerkzaam te maken en den wensch te uiten, dat er voor verderen achteruitgang wierd gewaakt. Wij vonden ons in onze meening bevestigd door de krachtige taal onzer waardige volksvertegenwoordiging, die dezen achteruitgang steeds met nadruk aanwees en onafgebroken het gevaarlijke van dien toestand afschetste. Intusschen werd de regering en de vertegenwoordiging, door den drang der omstandigheden, steeds van den eenen maatregel tot den anderen voortgesleept, en waren dezelve verpligt, ter redding van het oogenblik, de bezwaren op de toekomst te werpen. Jaarlijks hoopte men, dat het de laatste ingewikkelde financiele maatregel zou zijn; en dat het spoedig treffen eener eindschikking, een eindpaal aan alle verwikkelingen stellen zou. Intusschen zag men zich jaarlijks in die verwachting te leur gesteld en te vergeefs zag men steeds naar dat gewenschte oogenblik uit. Nu hetzelve eindelijk is opgedaagd, nu eindelijk de schikking getroffen is, waarnaar men zoo reikhalzende heeft uitgezien; nu was het oogenblik ook gekomen, dat men met eene ernstige en krachtige hand aan de herstelling van het financiele staatsgebouw behoorde te arbeiden, opdat ’s lands crediet, zoo binnen als buiten ’s lands op den duur behouden blijve.
Met genoegen hebben wij opgemerkt, dat de Regering aan den algemeenen wensch te dezen tracht te voldoen, door zich juist van het tegenwoordige gewigtige oogenblik, te bedienen, om ’s lands financieele inrigtingen en toestand te doen overzien en deswege zoodanige maartregelen te doen beramen, als zullen kunnen overeenkomen met de orde, regelmatigheid en spaarzaamheid in de dienst en ter verkiezing van de belangen des algemeens en der schuldeischers van den staat in het bijzonder. Het besluit, waarbij tot dat einde eene staats-commissie is ingesteld, getuigt onzes inziens, van de bestendige zucht der regering, om alles aan te wenden en alles te beproeven, wat strekken kan ter bevordering van het wezentlijke belang des volks. Dit besluit doet zien, dat de regering zelve de noodzakelijkheid erkent, om, op het tijdstip, dat de geschillen met Belgie worden vereffend, ook het beheer en den staat van ’s lands geldmiddelen, op een effen en gerelgelden voet te brengen en zoo veel mogelijk, alle andere verwarring te vootkomen. Uit den grond van ons hart wenschen wij, dat de pogingen, die de regering daartoe thans heeft aangewend, met een gelukkigen uitslag zuilen worden bekroond. Het zou eene nieuwe parel zijn aan de kroon van onzen dierbaren koning, die, vooral in de laatste tijden, een zoo schitterend aanzien verkregen heeft.
De zamenstelling van deze Staats-Commissie geeft allezins grond om te hopen, dat dezelve gelukkige vruchten dragen zal. Zij bestaat toch uit mannen van beproefde kunde, vooral in het zoo moeijelijke vak der geldmiddelen; uit mannen, die het kwaad, wanneer zij het mogten ontdekken, in den hartader zullen durven aan te tasten; die den koning naar waarheid, onafhankelijk zullen voorlichten, en die voorzeker alle zoodanige voorstellen zullen doen, als zullen kunnen strekken tot bevordering van het algemeen welzijn des lands, tot vereenvoudiging en verbetering van den staat der geldmiddelen van dit rijk; en tot zoo veel mogelijke vermindering van den last des lands, naar mate de omstandigheden dit zullen gedoogen.
Het is dan ook met de meeste belangstelling, dat wij de werkzaamheden en de uitkomsten van deze Staats-Commissie, te gemoet zien.