Gisteren in den namiddag is te Roermond, begunstigd door fraai zomerweer, het monument ter eere van dr. P. J. H. Cuypers, op het Munsterplein door prins Hendrik plechtig onthuld. Van heinde en ver waren de belangstellenden gekomen; onder de autoriteiten merkten wij op graaf De Marchand d’Ansembourg, vertegenwoordiger van de koningin, den minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen mr. Terpstra en den oud-minister dr. J. Th. de Visser; den bisschop van Roermond mgr. Schrijnen, den commissaris der koningin in de provincie Limburg mr. E. O. J. M. baron van Hövell tot Westerflier, tal van geestelijke en wereldlijke autoriteiten onder wie verscheiden Kamerleden en leden van Gedeputeerde Staten.
Toen prins Hendrik kort voor drie uur op het Munsterplein aankwam, zong de K. Z. Roermonds Mannenkoor het Wilhelmus, waarna de burgemeester van Roermond, mr. M. A. M. Waszink, een welkomstwoord sprak.
Feestrede van den heer Huib Luns.
Daarna beklom de heer Huib Luns, directeur van het Rijksinstituut tot opleiding van teekenleeraren te Amsterdam, het spreekgestoelte en sprak in gloedvolle bewoordingen een feestrede uit, waarin hij een terugblik wierp op den levensloop van den talentvollen meester.
De heer Huib Luns schetste Cuypers in den aanvang zijner rede als een held, een wien macht werd gegeven over de menschen, omdat hij vermocht vorm te geven aan wat in hen leefde. Na vervolgens zijn afkomst en opleiding in korte trekken te hebben geschetst, zeide spr. woordelijk:
Wat zijn eerste kerk had kunnen worden, kwam niet tot stand. Het kerkbestuur te Helmond droeg hem het ontwerp van een nieuwe kerk op. Toen de jonge Cuypers zich in persoon vertoonde, kan men zeggen: hij kwam, men zag, en...... hij verloor. Want Cuypers had een baard, lange haren en een slappen hoed. En zijn romantisch kunstenaarspak deed zijn opdrachtgevers alle vertrouwen verliezen – ’n meer ordentelijk man zou de kerk bouwen.
Romantisch — dat was Cuypers toén — hij zou ’t blijven. In den zang en tegenzang klassicisme en romantiek had hij zijn partij gekozen.
Dan kwam de heer Huib Luns tot een waardeering van den persoon van Cuypers als kerkenbouwer, en zeide dat de emancipatie der katholieken in Nederland in hem haar bouwmeester had gevonden.
Wij geven hier dan weer een gedeelte van het gesproken woord letterlijk weer:
In 1876 begint de bouw van het Rijks-
HUIB LUNS.
museum, waarvan het overbodig is hier voor u de beteekenis aan te geven.
’n Paar jaar geleden werden Eberson’s projecten voor een Rijksmuseum getoond, en niets gaf een duidelijker beeld van de relatieve beteekenis van Cuypers’ meesterschap dan de schamelheid van het werk, dat men tegenover het zijne dorst te stellen.
Maar mocht er onder u ooit iemand twijfelen aan de absolutie beteekenis van Cuypers’ arbeid, dat hij dan rustig in den fraaien tuin rond het bouwwerk de gelukkige proporties van het geheel en de waarlijk monumentale spraak van menig detail in zich opneme. Zoolang het wezen der bouwkunst boven haar schijn gewaardeerd zal worden, is het zeker dat men den ontwerper van dit bouwwerk een meester zal noemen.
Cuypers in Amsterdam!
Hij bouwt ’t Rijks Museum, hij bouwt ’t Centraal Station!
Geeft gij u er rekenschap van, wat het beteekent moet hebben voor den Roermondschen man, om Nederland te veroveren en zijn vaandel te planten in ’t hart van die hollandsche provincies, die nooit te kort zijn geschoten in zelfwaardeering?
Roermond geheel verlaten doet Cuypers eigenlijk nooit; hij heeft er tot het einde zijn werkplaatsen, die in de gloriedagen van Haerzuylens vernieuwde bedrijvigheid tegemoet gingen.
Mr. M. A. M. WASZINK.
Ouderen onder u, mannen en vrouwen van Roermond, herkent gij hem als gij hem in den geest ziet voorbij komen, ’s morgens vroeg als hij uw stad verlaat? Volgt gij hem met de oogen, als hij ’s avonds laat, iets meer gebogen dan ’s morgens, terugkomt?
Noch van een kortzichtig en enghartig provincialisme was hij de dupe, noch van de „blague” der groote stad het slachtoffer. Overal was dr. Cuypers op zijn gemak — te Roermond was hij thuis.
Uiting gevende aan zijn hooge achting en groote waardeering, zeide spr. o. m.:
Maar nu kunnen wij het in uw nog gesluierde bronzen gelaat zeggen, Cuypers:
Gij waart een mensch als wij allen — mogelijk met grootere menschelijke fouten en tekortkomingen dan velen onzer.
Deze menschelijke Cuypers zal nu voor goed schuil gaan achter „de gelijkenis”, die wij nu van u gemaakt hebben.
Er was in u de verpersoonlijking van een kunstrichting. Gij zijt ’t nu voor ons niet meer. Wij hebben van heden af van u gemaakt: de gelijkenis van den bouwmeester, een legendarische steenstapelaar en vormgever in moeilijke en vermoeide tijen.
Gij waart fel en besloten de man van een partij — van heden af zijt gij van ons allen.
Zeker, Cuypers, wij hebben u te Roermond in uw geliefd gewest neergezet — maar gij staat er als Nederlander — maar ook als Europeaan, als Westerling, als de vereerde gast op alle verbroederende bijeenkomsten van „de Meesters van de Wercke” van alle landen in uw tijd.
Wij danken u niet, dat gij een kunstenaar geweest zijt: de kunst is van mystisch gehalte, de Geest blaast waar Hij wil!
De Drift komt van boven.
Wij zien in u echter èn den hamer — èn het aambeeld.
Wij zien in u het ijzer en héél die vonkenspattende arbeidzaamheid.
Daarvoor, Cuypers, danken wij u.
Want als fijnzinnig mijmeraar had ge immers kunstenaar kunnen zijn.
Maar zonder uwe heldhaftige werkmansdeugden zouden wij heden u niet feestelijk eeren.
Wij kunnen dan ook met reden en volle recht van u maken: een die niet versaagde — een held. Zoo zult gij van af heden een figuur zijn in ons Pantheon.
In het slot zijner rede stelde de heer Huib Luns zich de Cuypers-figuur als lichtend symbool voor oogen en vervolgde:
Wij moeten en zullen ze vinden, mannen en vrouwen op heel het breede terrein van het maatschappelijke leven, die de uitdrukking zullen zijn van stalen energie, die zullen zijn als de reflexen van onze sterk gespannen driften in dienst van hooge en edele denkbeelden.
Wij zullen ons handhaven zooals Cuypers ons gehandhaafd heeft in de vroege dagen van ons 19de-eeuwsche reveil.
De onthulling door prins Hendrik.
Na deze rede trad de prins naar voren en onthulde het standbeeld, een ontwerp van Aug. Falise.
Namens het gemeentebestuur heeft daarop mr. Waszink het monument aanvaard, waarbij hij woorden van dank sprak aan het comité, dat deze hulde had voorbereid. Spr. legde een lauwerkrans aan den voet van het standbeeld, de dochter van den grooten bouwmeester, mevr. Cuypers–Alberdingh Thijm en de kleinzoon Pierre Cuypers legden namens de familie een krans.
Met een kort woord dankte ir. Joz. Cuypers, zoon van dr. Cuypers, voor de hulde zijn vader gebracht.
De plechtigheid werd besloten met het zingen door het Mannenkoor van het Limburgsche volkslied.