Algemeen Handelsblad/Jaargang 107/Nummer 35008/Avondblad/W. O. J. Nieuwenkamp

‘W. O. J. Nieuwenkamp. Eere-tentoonstelling in het Stedelijk Museum’ door v.D.
Afkomstig uit het Algemeen Handelsblad, vrijdag 27 juli 1934, derde blad, p. 9. Publiek domein in de EU.
[ 9 ]

W. O. J. NIEUWENKAMP.

Eere-tentoonstelling in het Stedelijk Museum.

Het was een gelukkige gedachte om bij gelegenheid van W. O. J. Nieuwenkamp’s zestigsten verjaardag een eere-tentoonstelling van zijn werken in het Stedelijk Museum in te richten. Als iemand deze onderscheiding verdiende, dan zeker wel Nieuwenkamp, zonder twijfel een onzer oorspronkelijkste kunstenaars, stoer en bescheiden werker bovendien, die — is het doordat hij zooveel buitenslands vertoefde? — toch eigenlijk in de publieke waardeering niet die plaats inneemt waarop zijn verdienste hem recht geeft. Hier viel iets goed te maken en men merkt met voldoening op, dat in het comité verschillende buitenlanders met klinkende namen zitting namen — onder wie Campbell Dodgson, de vermaarde ex-conservator van het Prentenkabinet van het Britsche Museum te Londen, die zijn naam zeker niet geleend zou hebben zoo hij de kunst van Nieuwenkamp niet oprecht bewonderde —, want moet men om in Nederland erkend te worden niet eerst in het buitenland beroemd zijn?
Kort geleden mocht ik in dit blad de schilderijen en teekeningen van Nieuwenkamp bespreken en men heeft mij de eer aangedaan mijn verslag in den catalogus over te nemen. Wie het dus wenscht kan wat ik toen schreef overlezen. Bij het wederzien van dit werk zag ik mijn opinie slechts bevestigd. Wat deze expositie méér biedt zijn, behalve enkele te Amsterdam nog niet getoonde schilderijen, de houtsneden en etsen (en een tweetal lithografieën). Uitstekend gerangschikt stellen zij in staat ’s kunstenaars ontwikkelingsgang te volgen (zij zijn naar chronologische orde genummerd). Zoo geeft dan deze tentoonstelling een overzicht en een beeld van het eerbiedwekkend oeuvre, dat hij in meer dan veertig welbestede jaren schiep.
Nieuwenkamp, ik zeide het al eerder, is een geboren decorateur. Hij zou — wat laat men toch een gelegenheden ongebruikt voorbijgaan — de mooiste tooneeldecors kunnen ontwerpen. Om hiervan overtuigd te worden, bekijke men maar eens zijn schilderij „Kloof bij Altrani” bijv. Men moest zijn schilderstukken in weefwerk na laten maken, hem muren laten beschilderen.

Het tot stand komen van kunst is iets geheimzinnigs. Er zijn hier verschillende teekeningen, die, oppervlakkig bezien, slechts ethnografische beteekenis hebben. Wat Nieuwenkamp zag heeft hij met lijntjes, die geen bepaald karakter bezitten, waar op zich zelf geen spanning in zit, eenvoudigjes, men zou zeggen nuchterweg opgeteekend. Zoo ziet men ook een teekening van een bloem van een djatiboom en een van een pisangbloem en vrucht, waar oogenschijnlijk weinig bijzonders aan is. Kijkt men echter nauwkeuriger, dan ontdekt men allerlei belangwekkendheden, van details, van verdeeling, van vinding, van lichtwerking waardoor deze werken zich hemelhoog boven gewone documenten verheffen. Zij illustreeren voortreffelijk de paradox van Jean Cocteau, dat de kunst geen copie van de natuur mag wezen en dat dus de ware kunstenaar de natuur slechts heeft te copiëeren om kunst te scheppen.

W. O. J. NIEUWENKAMP: Kloof bij Atrani.

Het is interessant te zien — en het bewijst Nieuwenkamp’s echte oorspronkelijkheid — dat de, een Hollandsch boerderijtje onder boomen aan een water voorstellende ets (no. 107) „Aan het Meer”, van 1909, al precies denzelfden stijl vertoont als zijn recente schilderwerken met onderwerpen uit Italië of Indië. Hij was toen al die hij is, maar wist — zoekende nog — zich niet steeds van den invloed van anderen vrij te houden. Hoe decoratief hij van den aanvang af zag, toonen overigens in het bijzonder zijn houtsneden. Karakteristiek in dit opzicht is no. 57 „De Kwakelsbrug”, waarin het weergegeven schilderachtig geval, gezicht op een typisch Hollandsch stedeke, als het ware tot een uiterst rustig, tevens sierlijk lijnornament, dat het vlak vult en verdeelt, werd herleid.

Gezwegen mag niet over verschillende meesterlijke etsen. Die getiteld: Tempelwaarts — Madura is niet alleen van afmeting monumentaal. In die andere van kolossale afmeting „Het Leven tegemoet”, rijst de toren van Ransdorp, massieve steenklomp, machtig op in het landschap met de vrouwtjes, die twee doopelingetjes dragen. De Kathedraal, Rouaan (no. 199, 4de staat 1911) — het hoofdportaal met twee zijportalen, recht van voren gezien, weergevend — drukt heel dat geheimzinnige van het ornamentgewemel van dergelijke bouwwerken uit. Wederom de lijnenwarreling maakt de etsen no. 63 „Een weg door het Woud” en no. 97 „In het Oerwoud”, die, als meermalen bij Nieuwenkamp, geheel volgeteekend zijn, zoo boeiend. Intusschen weet hij ook van het wit uitstekend partij te trekken, gelijk bladen als no. 57 „Brug te Cordova” en 83 „Buiten de Wallen” toonen. Grootsch gezien zijn no. 111 „Rouaan” en no. 152 „Stille nacht, Kandy” (een stoepa in een tempel op Ceylon voorstellend). Nieuwenkamp’s laatste etsen (van 1921), zoo 185, „Badende meisjes” en 191 en 1927, bezitten bijzondere gratie en verfijning. Met enkele lijnen is hierin het wezenlijke uitgedrukt.

Mogen zeer velen dezer dagen een rondgang door de zalen van zijn tentoonstelling, waar heel wat te genieten valt, maken!

v. D.