Algemeen Handelsblad/Jaargang 108/Nummer 35448/Nieuwe uitgaven
‘Nieuwe uitgaven’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit het Algemeen Handelsblad, zondag 13 oktober 1935, derde blad, p. 10. Publiek domein. |
NIEUWE UITGAVEN
Nederlandsch Historisch Instituut, Mededeelingen Tweede Reeks Deel V. |
Verschenen is bij de Algemeene Landsdrukkerij: „Mededeelingen van het Nederlandsch Historisch Instituut te Rome”, tweede reeks, deel V, waarin o.a. zijn opgenomen het jaarverslag 1933—’34 van den directeur andere verslagen en rapporten en een aantal bijdragen op historisch en archaeologisch gebied.
De directeur van het instituut, dr. G. J[.] Hoogewerff, toont zich in het jaarverslag voldaan over den in de huidige benarde omstandigheden dubbel gewaardeerden steun van particuliere zijde, welke het mogelijk maakte de boekerij op peil te houden. Het nieuwe eigen gebouw voldeed aan alle verwachtingen. In het verslag is voorts o.a. melding gemaakt van de voltooiing van den systematischen catalogus, door mej. W. C. W. de Blécourt en van prof. A Smijers’ historisch musicologisch onderzoek in Noord-Italië en te Rome, waarover in de „Mededeeling” een rapport is opgenomen.
Rondleidingen en archaeologische excursies vonden o.a. plaats ten dienste van groepen studenten uit Leiden en Utrecht. De bibliotheek werd ruimschoots geraadpleegd en ettelijke studeerende landgenooten bezochten het instituut. Veel belangstelling viel ten deel aan het nieuwe gebouw. Gememoreerd zijn voorts o.a de vijf en twintigjarige werkzaamheid van dr. Hoogewerff aan het Instituut, de voordracht van prof. Huizinga, het „historisch concert” in de bibliotheekzaal, de medewerking door Nederlanders verleend aan Enciclopedia Italiana, de ten geschenke ontvangen voorwerpen, waaronder beide deelen van den beroemden atlas Blaeu, afgestaan door mevrouw E. d’Aulnis de Bourouill; het deelnemen aan de tentoonstelling „Heemschut” in het Koloniaal Instituut te Amsterdam.
Uit het verslag van dr. R. Post van de werkzaamheden op geschiedkundig gebied valt te vermelden, dat verder werd gewerkt aan het persklaar maken van de 14de eeuwsche supplieken, op Nederland betrekking hebbend aan het verzamelen van bronnen betreffende de geschiedenis van het katholicisme in de 17de eeuw en dat een begin werd gemaakt met het uitgeven van de verslagen der werkzaamheden van de paters Jezuieten, gelijk deze ze te Rome inleverden in de 17de eeuw („Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht”, 1933).
Dr. G. J. Hoogewerff constateert in zijn verslag over het werk inzake kunstwetenschap, dat het thans meer noodig is reeds verkregen resultaten te verwerken en het comnlex van detailkennis practiseh toe te passen, dan steeds verder grondstoffen op te delven. In dezen geest ware voor het Historisch Instituut te Rome een nieuw werkprogramma te overwegen.
Tot de bijdragen op historisch en archaeologisch gebied behoort een studie van dr. H. M. R. Leopold over de geografische en oeconomische oorzaken van Rome’s ontstaan, archaeologisch aangetoond. Dr. G. van Hoorn schrijft over Jupiter-beeldjes: een in de collectie Jan Eloy Brom te Utrecht en een, dat te Vleuten is gevonden. In beide zijn Gallische met Romeinsche elementen verbonden. Dr. R. Post bracht bijeen wat in pauselijke oorkonden is te vinden over Geert Groote, den vader der Moderne Devotie. Dr. G. J. Hoogewerff schrijft bij afbeeldingen van schilderijen van Matthijs Wellens de Cock en Hans Dooven Keynoogh over deze schilders; bovendien over documenten, welke Frans van den Kasteele, schilder van Brussel, betreffen. De Oostenrijksche geleerde Hermann Egger geeft een gedetailleerde en gedocumenteerde studie over den campanile van de oude basiliek van St. Pieter te Rome, bij afbeeldingen van de gedaanten van den toren in verschillende perioden tusschen 1352 en 1610.