Algemeen Handelsblad/Jaargang 74/Nummer 23072/Avondblad/Huis de Haer

Huis de Haer
Auteur(s) Anoniem
Datum Vrijdag 9 augustus 1901
Titel Huis de Haer
Krant Algemeen Handelsblad
Jg, nr 74, 23072
Editie, pg Avondblad, Eerste Blad, [1]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Huis de Haer.

      Omtrent het onlangs door H. M. de Koningin Moeder met de vorstelijke familie van Benthem bezochte Huis de Haer te Haarzuilen, bestaat nog altijd een oude, slechts bij weinigen meer bekende, legende, die aan de N. R. Ct. wordt medegedeeld.
      Het Kasteel de Haer moet volgens oudheidkundigen omtrent het jaar 1162 gesticht zijn door zekeren Godschalk, broeder van Herman, heer van Woerden, die in den ttjd van Floris V zich onsterfelijk gemaakt heeft. Van dit geslacht is het het eigendom gebleven tot in de eerste helft der 15e eeuw en kwam later in het bezit der Van Zuylens, die het behielden, ondanks de herhaalde verwoestingen (o.a. door Josef Lalaing en veel later nog weer door Lodewijk XIV) waaraan het blootstond. Het werd telkens weer herbouwd, maar in de eerste helft der 18e eeuw lieten de eigenaars – de Roomsche tak van het geslacht Van Zuylen van Nijevelt – het kasteel verwaarloozen, zoodat het onbewoonbaar werd en langzamerhand verviel tot de „beroemde ruïne”, die voor 10 à 12 jaren nog zooveel belangstellende bezoekers trok.
      Tegen de Noordelijke wanden dier ruïne hoorde men een zeer merkwaardige echo, die geen bezoeker ooit verzuimde te gaan hooren en welke aanleiding gaf tot een legende, die o.a. door J. B. Christemeyer, in een berijmd verhaal, is medegedeeld.
      Volgens dat verhaal was het Huis ter Haar onder zijn eerste bezitters ook bewoond door zekeren ridder Koenraad, een woesteling, die de schrik was van heel het oord en vooral aan zwakken en hulpeloozen zijn wrevel koelde.
      Eens op een laten, donkeren najaarsvond kwam Koenraad van de jacht thuis en vóór hij de neergelaten brug over de slotgracht overreed, hoorde hij een klagende stem om hulp smeken. Het bleek een pelgrim, die van ’t Heilige Land teruggekeerd, om een nachtverblijf verzocht. Ridder Koenraad lachte hem uit en werd woedend toen de pelgrim, een eenvoudig dorper, er zich op beriep, evengoed een mensch te zijn als ridder Koenraad. Dat zou hij hem wel eene even anders laten aan het verstand brengen, en terwijl hij de klaagtonen van den grijsaard spottend nabauwde, gaf hij zijn paard de sporen en reed, in plaats van over de brug, er naast in de gracht, waar hij met zijn rossinant verdronk. Hij werd zelf nooit teruggevonden, ook zijn paard niet. Maar toen het kasteel meer en meer in verval raakte, de slotgracht uitdroogde, toen zagen de bijgeloovige dorpelingen menigen nacht, als de stormwind blies en de donderslagen knetterden, een ridder te paard als dol om de ruïne rennen en hoorden zij klaagtonen galmen, die uit de diepe gracht schenen voort te komen, maar door zoo’n akeligen lach gevolgd werden, dat de eenvoudige dorpeling, op de vlucht gingen.
      Het was zeker nog een gevolg van die legende, dat in lateren tijd de jongen, die meeging om de bezoekers de echo te laten hooren, alttjd om hulp schreeuwde, alsof hij in ’t water lag. De ontelbare malen dat dit hulpgeroep door de oude muren weerkaatst werd, maakte dan steeds den indruk of de drenkeling uitgelachen werd. Thans is, na den herbouw, van deze echo geen spoor meer over. Ridder Koenraad speelt nn waarschijnlijk met den Vliegenden Hollander een dominoo’tje!

Overige vindplaatsen

bewerken
  • Anoniem (12 augustus 1901) ‘Omtrent het onlangs door H. M. de Koningin-Moeder met de vorstelijke familie van Benthem bezochte Huis de Haer te Haarzuilen bestaat nog altijd een oude, slechts bij weinigen meer bekende, legende, [...]’, Provinciale Drentsche en Asser Courant, bijvoegsel, [p. 2].
  • Anoniem (13 augustus 1901) ‘Een kasteelspook’, Het Volk, tweede blad, [p. 4] (gedeeltelijk).