Algemeen Handelsblad/Jaargang 78/Nummer 24654/Avondblad/Namaak van prentkunst
‘Namaak van prentkunst’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit het Algemeen Handelsblad, maandag 18 december 1905, Avondblad, Derde Blad, p. 10-11. Publiek domein. |
Namaak van prentkunst.
Prof. Dupont geeft geen kamp: in het „Weekblad de Amsterdammer” komt hij nog eens op „Tegen namaak van prentkunst”. Hij bespreekt de zaak thans ook — in navolging van J. W. N., dien hij bestrijdt — uit een financieel oogpunt. Hij zegt daarover o.a.:
„De bepaling dan van het aantal en van den prijs der afdrukken hangt af van de inzichten van den maker. Ten spijt van welke schoone leuze ook, de wijze van uitgave blijft zijn onaantastbaar recht, evengoed als dit bij den schrijver het geval is.
„Een tekort in de prentkunst-technieken, dat de introductie van een doeltreffender middel eenigszins zou rechtvaardigen, kan niet worden aangewezen. Ik bedoel hiermede dat het aantal goede afdrukken onbegrensd is — wel te verstaan wanneer dit door den kunstenaar zou worden verlangd.
„Zelfs bestaat er geen noodzakelijkheid om het door hem bewerkte materiaal te doen afdrukken, het kan evengoed bij een éénig stuk blijven. In zekeren zin zou dit jammer zijn omdat deze technieken, zich zoo uitnemend leenende tot verspreiding in ruimer kring, verdwijnen zouden als reproduceerde kunsten; en wat er voor in de plaats wordt gegeven is waarlijk niet fraai. Ondanks de photographie en haar tallooze toepassingen, staan prent en boekillustratie in bijna alle opzichten achter bij die van eeuwen geleden.
„Maar de prentkunstenaar zou zijn werk kunnen doen uitgeven in landen waar het op deugdelijker wijze beschermd is tegen exploitatie. En hierbij kan ik onmogelijk de groote voordeden zien.
„De uitgave van grafische kunstwerken wordt, in het algemeen, door den kunstenaar in overleg met zijn uitgever geregeld. Ieder doet dit zooals hem goed voorkomt en daarin ligt niets vreemds; vaste aanwijzingen kunnen er niet voor worden gegeven omdat sommigen een vlugge en gemakkelijke, anderen een langzame en minder-gemakkelijke werkwijze verkiezen.
„Natuurlijk is een zoo groot mogelijke oplage gewenscht, omdat daardoor aan het schoone beginsel — de vermenigvuldiging — eerst ten volle kan worden beantwoord. Daarnaast echter mogen eenige bezwaren niet worden voorbij gezien. Stellig is het meerendeel dezer bezwaren niet onoplosbaar en Veth’s schitterende reeks lithografische portretten, indertijd in dit weekblad aangevangen, is er een bewijs van, tot welke hoogte de prentkunst kan worden opgevoerd.
„De photographie heeft met dit alles hoegenaamd niets te maken, voorziet in geen enkel tekort”.
Wat de heer Dupont van de photografische reproductie van grafische kunst verwacht is niet „kunst van het volk” meer „afval of namaak van kunst aan het volk”. En hij besluit dan ook:
„Musea en prenten-verzamelingen, zij werden met enorme geldelijke opofferingen ingericht om inderdaad kunst aan het geheele volk te geven. Met geen ander doel. Uitbreiding, ontwikkeling en verbetering, dus alles wat kan bijdragen tot hun bestemming — d. i. leering — werden niet uitgesloten, maar verlangd. Middel en doel staan hier in de juiste verhoudingd. Wie de kostelijke gave niet wenscht te aanvaarden, hij late het; maar deze opvatting ontslaat nog niemand van de verplichting om het zuivere beginsel te respecteeren. En ik betwijfel dan ook of de grootst mogelijke verbreiding van [ 11 ]kunst die geen kunst is, lichtdrukken naar lichtdrukken in den zooveelsten graad, iets meer zal vermogen”.