Algemeen Handelsblad/Jaargang 89/Nummer 28618/Avondblad/"De Onafhankelijken"

„De Onafhankelijken”
Auteur(s) M.V.
Datum donderdag 23 november 1916
Titel Kunst. „De Onafhankelijken”
Krant Algemeen Handelsblad
Jg, nr 89, 28618
Editie, pg Avondblad, Tweede Blad, 6
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

„De Onafhankelijken”.

      „De vereeniging „De Onafhankelijken”, — zegt het bestuur in het voorbericht tot den catalogus, — „geeft wat zij heeft.” Dat wil zeggen: gasten werden voor deze najaarstentoonstelling niet uitgenoodigd en alles wat er hangt is dus werk van leden. ’t Is, als overal op de groote genootschappelijke exposities: héél veel. Veel arbeids, en weinig schoonheidswinst. Het wordt vervelend dit telkens weer te constateeren. Het heeft geen zin voor den zooveelsten keer te vertellen, dat de tallooze liefhebbers die van de vrije expositiegelegenheid der „Onafhankelijken” gretig plegen te profiteeren, weer den gewonen overvloed van bloemstukken, landschapjes en stillevens hebben afgeleverd en dat de overgroote meerderheid van middelmatigen, die zich onder de vak-artisten wenschen te rekenen, — menschen die heelemaal niets of niets bijzonders te zeggen hebben, — zich ook thans niet onbetuigd liet.
      Wat er overblijft: het weinige betere, zou met gemak één enkel zaaltje vullen, en, naar ’t zich aanzien laat, even gemakkelijk op gastvrijheid mogen rekenen in de gewone, de „afhankelijke” kunstmilieus. Het onderscheidt zich van de rest niet door groote of buitengewone qualiteiten, het brengt geen nieuws; op zijn best een besef van goeden smaak, hier wat geest en ginds wat distinctie van kleur, — en ’t beste hebben we elders reeds gezien of houdt zich ongeveer op de hoogte van vroeger geëxposeerd werk.
      Met een maximum van goeden wil tot waardeeren den catalogus volgend, kunnen we dan in E. Boonen’s schilderijen als De Molen (27) en Oud buurtje in Vlaanderen een poging zien tot grootsch-vereenvoudigde vorm- en kleurenschikking; in Boot’s stillevens (31, 33) een zoeken naar fijne eigenheid van kleur. Collette is ook hier weer op zijn best als teekenend portrettist: Jan C. de Vos (63). Zijn schilderijen Christus ontmoet Veronica en Misdienaar (64, 65) zijn uitingen van pretentieus modernisme.
      Mej. W. Dekker laat een blad met rappe naaktschetsen zien in gekleurd krijt (75). Theo van Doesburg een cubistische compositie Boom (82), waarin een fijn kleureffect wordt bereikt; evenals in Nature morte (103) van E. Filla, — receptmatig werk, maar als geheel niet onfijn. Met zware kleuren schildert Jan van Epen een stilleven (95); er is een geel-grijze pot met schoon bloemdecor. Grauss blijft Grauss: rauw en stijlloos en Gerdes — zoolang hij niets fellers of innigers te zeggen weet, laat zijn gladde perfectie ons koud.
      Tot het beste werk behooren de bloemstukken van Ernst Leyden, en die van Nanninga; de composities van Tielens en Leo Visser en, — natuurlijk, — de knappe portretteekening naar een oude dame, Levens nadagen (479) van Spoor. Leyden’s Klaprozen-studie (285) is een compositie in rood, flonkerend van kleur en als vlakvulling het zuiverst te genieten. Zijn strakker gecomponeerder en vormvoller uitgebeelde stillevens missen iets van het spontane, van de rijke, bloeiende kleurenpracht der Klaprozen; zoo blijven b.v. de witte chrysanten in het stilleven van dien naam (278) in het geheel een doode plek; beter zijn de roode Tulpen (283).
      Nanninga exposeert zijn aandachtig weergegeven Gladiolussen (356), waarbij de kleurenschikking delicater kon; maar treffend is in zijn Tropische bloem (358) het karakter van dat zonderlinge blocisel gegeven: niet broos- of teeder-ontloken als onze westersche bloemen met hun weeke kelken en zachte open harten, maar vreemd, sterk, gesloten, als een wonderlijk ornament rijzend tegen den stillen fond.
      Mevrouw De Nerée tot Babberich—Van Houten zond schilder- en borduurwerk; de geschilderde bloemen zijn zwak van vorm, maar kleur en arrangement zijn niet zonder precieuse bekoring. Een geestig borduursel is haar Boompje (365) geïnspireerd op ouderwetsche „teekenlappen”.
      Herbert van der Poll maakt serieuse, maar meestal ongenietbare voorstellingen met wilde dieren. Hij heeft er hier vier. Alleen Langs den afgrond (407) is gevoelig van kleur en geestig van waarneming in de beweging van het kleine wilde beest, dat met grappige inspanning van al wat in en aan hem is achter de zekere stappen van het moederdier langs een steile helling zich in evenwicht houdt.
      Van Tielens’ inzending noemen we de reeds eerder geroemde schilderij St. Michael en de draak (512); van Leo Visser de fijne Waterbloemen en Orchideetjes (533, 535); B. Zobel ontleent aan het landschap rond Bergen een wonderlijken orkaan van weg- en weer-schietende vormen, waarin iets van fascineerende kleur beweegt.
      Ten slotte vermelden we nog de inzending van „’t Binnenhuis”: een Heerenkamer in mahoniehout naar ontwerp van Berlage en eenig meubilair door Jac. van den Bosch.
      Behalve deze meubelen voor menschen vinden we op de tentoonstelling nog een grappig poppenameublement, ingezonden door mej. Molkenboer: vroolijk, eenvoudig en niet te broos, zooals kinderspeelgoed moet wezen.

M. V.