Tijdschriften
Oude Kunst.
Een opstel over Cornelis Cornelisz. van Haarlem door S. Kalff, een vervolgstuk van O. Riesebieter over „Duitsche fayencen der 17de en 18de eeuw”, alles toegelicht door tal van reproducties en ten slotte eene afbeelding van een „Lachende vrouw” door Frans Hals uit de verzameling Willem Mengelberg met bijschrift van J. A. Kroning. – ziedaar de inhoud van de Mei-aflevering van „Oude Kunst”.
De Stijl.
In het Mei-nummer van „De Stijl” staat, behalve een vervolgstuk van Piet Mondriaan’s „Natuurlijke en abstracte realiteit” en een bijdrage van Wilh. Ostwald over Die Harmonie der Farben, een „cubistisch” gedicht door I. K. Bonset, dat X-Beelden heet en luidt als volgt:
’k word doordrongen van de kamer waar de tram doorglijdt
ik heb ’n pet op
orgelklanken
van buitendoormijheen
vallen achter mij kapot
kleine scherven
BLIK BLIK BLIK
en glas
kleine zwarte fietsers
glijden en verdwijnen in mijn beeltenis
+ LICHTn
de ritsigzieke trilkruin van den boom
versnippert het buitenmij
tot bontgekleurde stof
de zwartewitte waterpalen
4 × HORIZONTAAL
ontelbare verticale palen
en ook de hooge
gekromde blauwe
RUIMTE
BEN IK
|