Algemeen Handelsblad/Jaargang 96/Nummer 30892/Voordracht van moderne Nederlandsche poëzie te Antwerpen

Voordracht van moderne Nederlandsche poëzie te Antwerpen
Auteur(s) Anoniem
Datum Maandag 12 maart 1923
Titel Voordracht van moderne Nederlandsche poëzie te Antwerpen
Krant Algemeen Handelsblad
Jg, nr 96, 30892
Editie, pg Avondblad, Derde blad, p. 9
Opmerkingen I.K. Bonset vermeld als Bonset
Brontaal Nederlands
Bron kranten.kb.nl
Auteursrecht Publiek domein

Voordracht van moderne Nederlandsche poëzie te Antwerpen.


      Onze Antwerpsche medewerker schrijft:
      Gisteravond, in de Beethoven-zaal alhier, heeft de bekende Vlaamsche déclamatrice, mejuffrouw Germaine Michielsen, verzen voorgedragen van de jong-Nederlandsche dichters uit het maandschrift Het Getij.
      Hare klare stem en sobere voordracht, gepaard aan een buitengewone ontvankelijkheid voor het soms barokke der nieuwste dichtkunst, hebben er veel toe bijgedragen om het streven dezer jongeren ingang te doen vinden bij het talrijk auditorium.
      Deze dichters hebben niets van de virtuositeit van vroegere poeëten, die aan den wisselenden cadans der rythmen en de glans-schittering van het versierde rijm een overwegende beteekenis hechtten, – dikwijls ten nadeele van den inhoud van het vers.
      De uiterlijke praal werd door de moderne dichters verworpen als onwaardig aan de zuivere, diepe, echte verskunst, uitdrukking van het universeele mysterie en de geheimenissen van het innerlijk gemoed. Zij wilden een maximum van uitdrukking met een minimum van materieele middelen.
      De dichters van Het Getij onderscheiden zich van de nieuwste dichters uit Vlaanderen als Wies Moens, Marnix Cysen, Paul van Ostayen, doordat zij meestal als beminnelijke dandy’s buiten het leven gaan staan, terwijl de Vlamingen zich aangetrokken voelen tot de massa in broederlijk medelijden. Wies Moens brengt een Boodschap en hij begint een Tocht. Chasalle en Kelk zijn decadenten vol teere gevoelens, ontgoochelde Pierrot’s die hun leed uitzingen in het zilverlicht van Maannachten.
      De kunst van Germaine Michielsen ligt in het eenvoudige zeggen; doch door dat eenvoudige, gelijkmatige zeggen weet zij het gevoel van een vers uit te drukken, de beelden in het licht te stellen en den klank te doen hooren. Hare voordracht is als die van den dichter zelf, die als eentonig gevoeld wordt door menschen, die het zeggen van verzen verwarren met redenaarskunst en welsprekendheid.
      Zonder een enkel gebaar wist zij het Robijnlicht van Simon Koster te doen schitteren of de standen van een decadent Pierrot Op het Balcon in het gedicht van Piet Hoogterp voor oogen te brengen. Zelfs de Hangende Guitaar van Bonset, koel-kubistisch als een schilderij von Picasso, kreeg beteekenis.
      Het meer natuurlijke en gezond-frissche der gedichten als De Populieren, Geestelijk lied van E. Groeneveldt en het stoere enthousiasme van M. Permijs in Evangelie, De Zwaluwen, Fel Geluk en het Verhaerensch-machtige stuk Torens liggen nochtans meer in den aard van Germaine Michielsen en zij genoten ook bij het publiek den meesten bijval.
      Van Chasalle gaf zij de Drie kleine Doodenmarschen en De sier der deernen in den lentenacht en van Kelk Verzen.