Algemeen Handelsblad/Jaargang 98/Nummer 31683/Avondblad/Tijdschriften

Tijdschriften
Auteur(s) Anoniem
Datum Dinsdag 19 mei 1925
Titel Tijdschriften
Krant Algemeen Handelsblad
Jg, nr 98, 31683
Editie, pg Avondblad, derde blad, 9-10
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

[9]
[...]


Tijdschriften.

De Gemeenschap.      

      „De Gemeenschap” komt uit met een fragment, „De Geboorte”, van Jan Engelman, een stuk poëzie, groot van aanschouwing, hartstochtelijk van bewogenheid en beheerscht van rhytme. Hier is het begin:
Toen de verschroeiende samoen over de aarde was gegaan — heuvelen lagen zwart-gebrand en de steden verdord als gemartelde monden,
de syrinx der vertwijfeling gilde van horizont tot horizont en de laatste chimaera grijnsde krankzinnig op het trillende zand, een mensch sloeg zijn nagels aan de aarde
                        die stom bleef —
toen de visschen scholen in de diep-zee, de wilde dieren met bevende neusgaten in de ravijnen,
toen de groote stilte nabij was

een knaap ontwaakte op een plek met bloeiend gras
die in de schaduw van de hand des Heeren lag. Hij wiesch zijn slapen in de koele kreek:
de oever was herboren waar hij stond,
de handen tot een schelp om zijn rijpenden mond zette
en een lange schreeuw over de beemd uitzond
waar zij makkers sliepen.
      Verzen geven nog Marnix Gijsen en Karel van den Oever. Bernard Verhoeven vervolgt zijn studie over „De weg naar God in de hedendaagsche litteratuur”, Albert Kuyle behandelt onder den titel ,De Unie van Utrecht” sociale toestanden, M. Bruna legt aan de lezers van het tijdschrft uit wat de arbeid van het Franciscus-liefdewerk (voor verwaarloosde knapen) beteekent en Henk Kuitenbrouwer zegt verstandige dingen over jeugdlectuur. Ten slotte Kroniek en Boekbespreking.


[...]
[10]
[...]


Het Bouwbedrijf.      

      De ir. M. E. H. Tjaden zet in „Het Bouwbedrijf” zijn beschouwingen over de Amsterdamsche bouwbedrijvigheid voort bijafbeeldingen van moderne huizenblokken; in dit nummer krijgt de lezer de hoekbebouwing van het Roelof Hartplein door den architect Rutgers te zien. Jan Wils schrijft over de bouwwerken van het hoogovenbedrijf te IJmuiden. Hij wijst op het streven om het utiliteitswerk te doen samengaan met het omringende landschap, waarvan de Hollandsche molen het overtuigende voorbeeld is.
      „Het zien van de bijzondere schoonheid van de machine is oorzaak, dat de tegenwoordige bouwmeester het ontwerpen van het nuttigheidsgebouw als een van de schoonste architectonische opgaven ziet. Voor hem klopt, terecht, in de machinehal en in de graansilo een stuk van het moderne leven. Hij ziet, dat die gebouwen, sterker dan welke andere ook, het stempel dragen van dezen tijd en in later jaren de typische vertegenwoordigers der bouwkunst van deze dagen zullen zijn. Hij heeft het verlangen ze gelijkwaardig te stellen naast de auto, de draaibank en het zeeschip, dat gansche steden van het eene werelddeel naar het andere vervoert, en die alle drie de volle eigendom van dezen tijd zijn. Daarom is de wijze, waarop hij de oplossing van het fabrieksgebouw tracht te zoeken, overeenkomstig die, welke de constructeur volgt bij het ontwerpen van de machine. Want hij wenscht óók de gave, koele, strakke oplossing.
      „Doelmatigheidsbouw heeft nu een heel anderen klank gekregen. Het is de aesthetische vertolking van het klare bedrijfsleven, van den georganiseerden arbeid, van het recht op het doel afgaande zakenleven. Er wordt niet met menschen maar met machines gewerkt, waarbij de mensch als een onderdeel is van de machine. Daarboven staat evenwel de menschelijke leiding, die met stalen wil en onwrikbare energie alle draden van den gecompliceerden werkgang in handen houdt.
      Hoe zal de aesthetische vertolking van dat bedrijf anders gezocht moeten worden dan in de meest eenvoudige, strakke vormen, van goede verhoudingen?”
      Dit nummer bevat nog een bijdrage van Theo van Doesburg over vernieuwingspogingen der architectuur in Duitschland en Oostenrijk en verschillende technische artikelen.

Die Kunst.      

      De Mei-aflevering van „Die Kunst” wordt geopend met een reeks fraaie reproducties: gezichten van Venetië, zooals deze voorkomen op de schilderijen van Vittore Carpaccio.
      Georg Jacob Wolf geeft er een korte beschouwing bij, waarin hij de opmerking maakt dat historische kunst meer dan de geschreven geschiedenis van belang is voor de kennis van het verleden: een van onze hartstochtelijkst-gespannen zinnen is het gezicht; beschouwen we dus een oude schilderij, dan gaan ziel en atmosfeer dier oude werkelijkheid ons open, klaarder en dieper dan uit geleerde boeken. De voorstellingen van Venetië, ontleend aan Carpaccio’s „Legende van de H. Ursula” en uit andere werken van den meester zijn met de levendigheid van hun tafereelen daarvan een overtuigend bewijs.
      In dit nummer van het tijdschrift komt ook een artikel van dr. Oskar Schurer voor over den pas gestorven beeldhouwer Jan Stursa met een reeks afbeeldingen naar diens werken, waaronder „Der Verwundete”, de figuur van een vallenden naakten man, door kracht en levendigheid van expressie uitmunt.

Kunst und Künstler.      

      In „Kunst und Künstler” geeft Julius Meier Graefe een overzicht van de moderne schilderijenafdeeling, kunst uit de 1de eeuw, in het Belvédère te Weenen; men vindt er werken van Waldmüller, Füger, Von Lampi. Alt, Von Schwind, Von Marées, Feuerbach, Leibl Trübner en andere Duitsche meesters. De nieuwe schikking van dit museum is tot stand gekomen onder leiding van Haberditzl, een directeur uit de school van Tschudi, die hiermee een moeilijke taak op voortreffelijke wijze heeft volbracht. De lokaliteiten waarover hij de beschikking had waren mooi, het aantal goede werken echter niet bijzonder groot en geld voor aankoopen was er heelemaal niet. Toch heeft hij het klaar gespeeld om, met hulp van particulieren, een geheel tot stand te brengen dat tot de schoonste collecties van hedendaagsche kunst in Europa behoort.
      Het tijdschrift heeft ook een beschouwing over de Fransche kunstwerken op de tentoonstelling van de Sezesion te Weenen, mot reproducties naar Renoir, Ingres, Corot, Delacroix, Cézanne. Ten slotte geïllustreerd kunstnieuws.