AANTEEKENINGEN
De architect J. Luthmann verdedigt in Architectura een oplossing van ’t Gevangenpoort-vraagstuk in den geest van dr. Berlage en de Schoonheidscommissie: den toestand laten zooals hij is. Hij ontwerpt langs het voetpad, dat door de Gevangenpoort leidt, een rij boomen. Den zijkant van de Gevangenpoort denkt hij zich hetzij dichtgelaten, met twee ramen boven in, hetzij met een poortopening.
In het voorbijgaan polemiseert de schrijver tegen een artikel in ons Avondblad van 5 mei. Daarin gaven we, in een overzicht van de verschillende plannen, een paar opmerkingen ten beste waar de heer Luthmann ’t niet mee eens is.
De eerste opmerking was: „Nu erkennen wij, dat het uitzicht (nl. van de zijde van de Gevangenpoort over den Vijver) thans ruim en fraai is, ofschoon de verminking van den Korten Vijverberg, niet alleen door de verbouwing voor een winkel, maar door allerlei nieuwe en pseudo-antieke narigheden den uitkijk bederft.”
De heer Luthmann vindt die meening figuurlijk en letterlijk „wat ver gezocht” Verschil van smaak.
Ten aanzien van onze tweede opmerking schrijft hij: „Over de geslotenheid van pleinen als Buitenhof en Plaats kon men in het Vaderland van 5 Mei wonderlijke dingen lezen. De ervaring had nl. bewezen dat deze pleinen afgesloten ruimten behooren te zijn. Ik weet niet waar de Redactie deze ervaring heeft opgedaan, vermoedelijk niet op de pleinen zelf”. Hij vindt er juist alles tegen pleiten „om de bedoelde pleinen ook vol te bouwen naar de zijde van den Hofvijver”.
Wij schreven inderdaad: „Maar dan is er het sterke argument, dat Plaats en Buitenhof pleinen zijn die, naar de ervaring heeft bewezen, een afgesloten ruimte moeten zijn.” Maar lieten er op volgen: „Jan Wils heeft daar indertijd met klem van redenen in ons blad over geschreven”.
Indien het dus wonderlijk is wat we schreven, moet de heer Luthmann dat met zijn collega Jan Wils uitvechten, en verder met den beeldhouwer Jeltsema, die hetzelfde argument gebruikte om zijn afsluiting aan den Hofvijver te verdedigen, en met Plaatselijke Werken, dat al om dezelfde reden zijn gebouw aan de Gevangenpoort liet aansluiten, en met den architect Cuypers, die het ook gebruikte. En de ervaring? We hebben die afsluiting in de afgebroken rij huizen gehad, een afsluiting die men, zoolang ze er stond, algemeen mooi heeft gevonden. Die afsluiting is er, in anderen trant, ook in vroeger eeuwen geweest. Was het dan niet van den heer Luthmann wat wonderlijk te doen alsof hij dat alles niet wist?
* * *
Maar dit zijn ten slotte slechts bijzaken. Wat van belang is, is dat er een sterke slagorde in het veld is getreden voor de oplossing, die dr. Berlage indertijd heeft bepleit: de huizen langs het water afbreken en over de vrijgekomen ruimte den nieuwen verkeersweg leggen, de Gevangenpoort als een los aanhangsel laten staan. De Schoonheidscommissie is er voor, de Bond der Architecten is er voor en gisteren namen we een adres aan den Gemeenteraad op, aanbevelende dezelfde oplossing en onderteekend door de besturen van kunst- en kunstlievende genootschappen en door partikulieren, aan wier oordeel men ten dezen waarde kan hechten.
Gelijk de lezer weet, voelen wij meer voor een nieuwe bebouwing. Na wat Jan Wils, onze bouwkundige medewerker, de beeldhouwer Jeltsema, de heeren d’Hersigny en Scharroo en anderen in ons blad over den eisch van afsluiting van den Vijver en van Plaats en Buitenhof hebben geschreven, en na hetgeen in gelijken geest de dienst van Stadsontwikkeling en de architekt Cuypers hebben bepleit, behoeven wij die oplossing niet meer aan te bevelen. Er moet dan alleen een breeder strook van het water worden gedempt dan ook zonder bebouwing noodig zou zijn. Maar zelfs als er 22 Meter — voor het plan van Stadsontwikkeling — af moet, blijft de langwerpige vorm van den Vijver ruim behouden.
Dat de weg bij een bebouwing tusschen Hofweg en Parkstraat een flauwe buiging moet maken, lijkt ons een onbeteekenend bezwaar. Bovendien komt ons het argument voor het behoud van de uitspringende Gevangenpoort zwak voor. Ze zal daar als een hindernis in den weg worden gevoeld en op den duur daarom moeten vallen. Wij voor ons zouden haar verdwijning uit esthetisch oogpunt niet zoo heel erg vinden, al voelen we er wel voor haar om historische redenen te behouden. Dan echter als wezenlijke poort, dus verbonden aan een nieuw gebouw, wat kwalijk een gekunstelde oplossing zou zijn. Was het dan gekunsteld zooals de toestand nog enkele maanden geleden was?
Maar de Gemeenteraad moet het nu weten. De argumenten voor en tegen zijn in den breede ontwikkeld. Alleen wachten we nog op de nieuwe memorie van Stadsontwikkeling, die B. en W. wel openbaar zullen maken.
|