Toen Koolen, de portretschilder, een paar maanden geleden naar Maastricht kwam, begon hij met te vertellen, dat een Limburgsch artiest, die in Amsterdam woont, het op den duur in ’t stroeve Noorden niet kan uithouden, en Zuid-Limburg weer opzoekt, wanneer hij op adem komen wil.
Met Harry Koolen was het zelfs zoo sterk, dat hij, toen hij weer één keer hier was, niet meer terugwilde, en, – gelukkig voor ons –, hij woont weer in Rothem, aldus het Maastrichtsche kunstleven volmaakter makend.
Over dat Kunstleven hebben we al eens een en ander gezegd op deze plaats.
In de Paaschvacantie was Paul Windhausen in Maastricht om dezelfde reden, waarom destijds Koolen „weer eens over kwam”, en als je een schilder van elders in Maastricht hebt zien ronddoolen en [j]e zoekt een gelegenheid om hem te pakken te krijgen, dan is er maar één adres waar je nooit falen kunt, het adres dat voor deze menschen nu eenmaal de zoete inval is: het atelier van Hub. Levigne aan de Brusselschestraat.
Je hoeft er maar binnen te vallen op het gekste uur van den dag, en de kans is groot er de visite aan te treffen.
Zoo was ’t nu ook met Paul Windhausen, den Roermondenaar, die weer eens, na zijn lessen aan ’t lyceum in Tilburg, kwam overwaaien naar hier om op te frisschen.
Dit is geen disqualificatie voor steden als Tilburg of Breda.
’t Kunstleven is er niet rijk, en ’t is alleszins verklaarbaar, dat Windhausen de menschen uit zijn milieu in het Zuiden gaat terugzoeken. En dan is hij in zijn element.
Want Paul Windhausen heeft zijn kunstenaarschap geërfd en ’t is daarom, dat het zoo diep geworteld zit.
Zijn vader’s atelier in Roermond maakte hem met het vak vertrouwd, al gaf het hem misschien niet op de gemakkelijkste manier gelegenheid tot het maken van zijn entree in het kunstleven.
Vaders zijn strenge leermeesters als ze ’t ook al willen zijn. Dikwijls is het zelfs zoo, dat de vader den zoon, die hem op den voet volgen wil, zijn vak uit het hoofd wil praten.
Vooral, als dat vak zooveel materieele moeilijkheden met zich brengt als dat van den schilder.
Maar hoe is het tenslotte?
Het bloed verloochent zich niet. Paul Windhausen’s vader en grootvader waren schilders, en men zou, om den zin af te maken bijna geneigd zijn, te zeggen, dat dus Paul Windhausen ook dien kant uit moest.
Zoo kras zij het echter niet gezegd.
Omdat er in het „dus” iets geforceerds schuilt.
En als het kunstenaarschap hij iemand spontaan en uit zichzelf gegroeid is, dan is het juist bij Windhausen.
Hij was immers slechts teekenaar, en als zoodanig werd hij lyceum-leeraar.
De schilderkunst hield hem tegelijkertijd bezig, won zijn liefhebberij, totdat zijn eigen kunstenaarschap op dit gebied, gesteund door zijn sterk technische vorming als teekenaar, gelegenheid tot ontplooiïng kreeg.
Zijn vele werk is er het gelukkig bewijs van. Zijn werk is typisch Limburgsch van karakter. Zijn landschappen zijn met groot gemak en met speelsche kleurgeving levendig van schildering, zijn aquarellen zoowel als zijn olieverven.
Zijn toon en rhythme verraden de fijne trekken van zijn oorspronkelijk kunstenaarschap. Hij laat zich eenvoudig gaan op het beweeg van zijn neergeschilderde geestdrift, en ’t wordt dikwijls een en al leven en blijheid, een ander moment een symphonie van rust en zekeren ernst, die hij bereikt in het uitwerken van zijn beheerschte bruinen en gelen.
Ook als portretschilder heeft Windhausen ontegenzeggelijk verrassende kwaliteit. Het zelfportret dat in Maastricht met nog ander werk geexposeerd werd, toont ook op dit gebied zijn bekwaamheid.
Zijn beste werk echter blijven zijn Limburgsche landschappen. Hij weet het u voor te zetten in al zijn rijkdom en jubelende schakeering. Hij ziet er het laaiend beweeg van, de wisseling van kleur en de altijd weer nieuwe stijging en glooiïng. Een stuk openbloeiend Zuid-Limburg heeft de jubelende bijna ongebreidelde frischheid van Palestrijnsche muziek.
Dat ziet Paul Windhausen en hij legt het voor ons vast met de grootste fijngevoeligheid, ontroerd als hij is door deze schoonheid.
En het is de dankbaarheid hiervoor, die het wettigde op het werk van dezen schilder de aandacht te vestigen. Het moge waar zijn, dat Windhausen door zijn verblijf elders niet blijvend deelneemt aan het Limburgsche, meer speciaal aan het Maastrichtsche kunstleven.
Maar als hij zich losmaakt van zijn dagelijks terugkeerend werk, waarbij hij de studeerende nieuwe generatie waardeering bij brengt xoor de kunst, dan is hij Limburger, voluit, die ons de mooiste stukken van dit gewest doet nagenieten in boeiende schilderijen.