De Onafhankelijken te Parijs.
Een schrale oogst.
Onze correspondent te Parijs schrijft d.d. 26 Januari:
Ligt het aan den correspondent, als hij dit jaar van den salon der Onafhankelijken maar een schralen buit aan herinneringen thuis bracht? Waar is de „heldhaftige” tijd, toen „indépendant” beteekende strijd en durf tot in het overmoedige? Er zijn enkele ouderen, die de kracht houden van de jeugd, maar waar blijven de jongeren?
Signac, de voorzitter, is present. Hij zond een schilderij en een aquarel, beide met de frischheid van water. De voorganger der ontleding van het licht in kleurstippen, deze pointillist blijft zich gelijk. Het procedee, dat het dogma overwonnen heeft, brengt in het rythme van de compositie een gebondenheid , die er het vlietende van accentueert. In beide is een open blijheid als van de zilte zeegaten, waar de rustige kunstenaar gaarne werkt, die met de ambachtelijke rechtschapenheid van wie zich uit eigen kracht een overtuiging won, daaruit de wereld beziet en weergeeft. Oogenschijnlijk eenzaam, wordt hij gedragen door de aanhankelijkheid van allen, wien hij een des te heilzamer leermeester was, daar zijn streven er onopzettelijk op gericht was zich zelfs als zoodanig overbodig te maken.
Henri Matisse herhaalt zich en krabbelt achteruit. Twee beeltenissen van vrouwen hangen er van hem, één zittend; een liggend, een bajadère. Als zulke gevallen niet met éclat geschilderd worden, zijn ze dor. Waarom keert hij niet tot zijn dikwijls prachtige teekeningen terug?
Guérin is geen schilder van forsche oorspronkelijkheid, maar hij kent het vak en wat hij maakt is doorschilderd. Hij inspireert zich op de bevallige wuftheid van de achttiende eeuw en bereikt er aangename composities mee, omdat zijn voordracht op Fragonard, Greuze, Watteau noch Boucher is geënt. Zijn palet is vol fijne pasteltinten en wil men aan iemand denken, dan zou het zijn aan La Tour. Maar hoeveel vaster van bouw zijn diens doordringende portretten, hoe veel sterker en slanker leeft diens nooit verouderende diepe psychologie. Guérin, het is niet te ontkennen, houdt iets zoetelijk mats.
Er is al meer gelegenheid geweest, voor Charlemagne aandacht te vragen, te meer, daar hij ze nog niet voldoende kreeg. Er is in de beeltenis van die poseerende jonge vrouw een harde verbetenheid, die, donker, vol gloed is. Van de moderne schilders maakt wijlen de „tollenaar” Rousseau tegenwoordig de hoogste prijzen. Het is geen persoonlijke hatelijkheid, maar de Pool Hecht maakt den sterken indruk, diens kinderlijk nauwgezette trant na te volgen.
Van de landgenooten zijn er onder anderen Bottema, G. Regout en Van Doesburg. Deze zond twee composities, die hij zelf stellig niet als louter decoratief wenscht beschouwd te zien en die behooren tot de school van het neo-plasticisme, waarvan P. Mondriaan de leider is. De zuiverheid van de voorganger ontbreekt aan het werk van den hooger strevenden, minder bereikenden Van Doesburg. Er is bij hem een te-veel en een gebrek aan klaarte, wat te erger hindert, daar wie in de lijn van Mondriaan methodisch, zij het in zuiveren scheppingsdrang, hun instrument tot de meest elementaire bestanddeelen herleiden, als het ware op een koord komen te dansen, waar elke misstap of stoornis van het evenwicht een reddelooze val is.
Met het opsommen van deze grepen uit de vier duizend nummers is niet gezegd, dat de rest waardeloos is. Wel, dat men meer en meer naar scherper schifting, dat is: naar opheffing van het „onafhankelijke” karakter, [onleesbaar] naar betere verdeeling over [onleesbaar] zalen snakt.
|