[1] [...]
DE STADHUISQUAESTIE EN DE KUNSTENAARS
DE ADRESSEN DER BOUWMEESTERS EN DER KUNSTORGANISATIES
EEN HERINNERING AAN 1923 EN 1924
Zij achtten het Alexanderveld de eenige goede plaats
Het heeft de aandacht getrokken van B en W., dat bij herhaling de voorstelling wordt gewekt, dat het College bij zijn voorstel om het stadhuis te bouwen op het Alexanderveld, zich uitsluitend door financieele overwegingen zou hebben laten leiden. Ze hebben nu in herinnering gebracht de volgende adressen, welke zijn ingekomen, toen de motie-Wittert van Hoogland aan de orde was, en waarin gezaghebbende personen en lichamen zich uitgesproken hebben ten gunste van het Alexanderveld, welke zeer zeker niet ingegeven zijn door eenige financieele overweging.
De bouwmeesters.
5 Febr. 1923: Ondergeteekenden, gezien de motie van den heer Wittert van Hoogland, betreffende het verkrijgen van het Alexanderveld voor den stadhuisbouw, en van oordeel, dat die plaats voor het Nieuwe Stadhuis de meest volledige eigenschappen bezit voor een in alle opzichten bevredigende oplossing, verzoeken Uwen Raad er bij Burgemeester en Wethouders op aan te dringen, de noodige stappen te doen, om zich alsnog de beschikking over het Alexanderveld voor het bovengenoemde doel te verzekeren. H. P. Berlage, J. Limburg, W. A. van Konijnenburg, R. S. Bakels, S. de Clercq, H. Fels, D. Roosenburg, Jan Kalf, Jan Wils, A. Broese van Groenou.
De kunstorganisaties.
Eind April 1924: Geven met verschuldigden eerbied te kennen: de besturen van de Gemeentelijke Schoonheidscommissie, de Gemeentelijke Monumentencommissie, de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, de Provinciale Zuid-Hollandsche Archaeologische Commissie, het Genootschap Pulchri Studio, het R.K. Kunstenaarsgenootschap, de Vereeniging Die Haghe, de Vereeniging Arti et Industriae, de Kring ’s-Gravenhage van den Bond van Nederlandsche Architecten, de Groep Architectuur van de Alg. R.K. Kunstenaarsvereeniging; dat bij de stichting van een zóó belangrijk gebouw als een nieuw stadhuis, bestemd om eeuwenlang de gemeentelijke regeering te huisvesten, al het mogelijke moet worden gedaan om daaraan een schoone voornaamheid te verzekeren,
dat naar hun innige overtuiging, waarvoor de gronden zijn aangevoerd in bijgaande toelichting, alleen op het Alexandersveld de bouw van een waardig stadhuis mogelijk is,
dat zij met groote instemming hebben gelezen het praeadvies van Burgemeester en Wethouders op de motie-Wittert van Hoogland, ertoe strekkende het nieuwe stadhuis te doen bouwen op het Alexanderveld.
Redenen waarom zij Uwen Raad met den meesten aandrang verzoeken het Alexanderveld te willen aanwijzen voor den bouw van het nieuwe stadhuis.
De toelichting tot dit tweede adres zegt:
Nu het kazerneterrein aan de Mauritskade, door wijlen De Bazel in de tweede plaats voor den stadhuisbouw aanbevolen, niet meer in aanmerking komt, is de keuze beperkt tot het Spui en het Alexanderveld.
Tegenover de schijnbare, bij nadere beschouwing geen stand houdende, voordeelen van het Spuiterrein staan zóó vele en zoo ernstige nadeelen, dat ten aanzien van hetgeen tot verwezenlijking van den stadhuisbouw op dat terrein reeds gedaan werd, moet worden herinnerd aan de wijsheid der oude spreuk: ,beter ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald”. Een toetsing van de voornaamste argumenten, zoowel uit practisch als uit aesthetisch oogpunt voor het Spuiplan aangevoerd, doet dit onmiddellijk gevoelen.
Het Spui voorbestemd om een onaanzienlijke buurt te blijven.
Wie meenen mocht, dat het stadhuis, aan het Spui gebouwd, meer in het hart van Den Haag zal liggen dan wanneer het op het Alexanderveld staat, moet door een enkelen blik op den plattegrond van de stad zijn dwaling inzien. Zelfs indien men rekening houdt met een belangrijke uitbreiding naar het zuiden, in de richting van Rijswijk en Voorburg, blijft het Alexandersveld méér centraal gelegen dan het Spui, omdat de uitleg van de stad zich thans reeds sterk naar het westen voortzet en ook voor het verkeer is het Alexanderveld het middelpunt van de stad, het kruispunt naar west – van Bloemenwijk, Houtrust en Duinoord naar Nassaubuurt en Bezuidenhout – met een trits van wegen van zuid naar noord: Koninginnegracht, Parkstraat, Zeestraat. Het Spui daarentegen ligt alleen aan een enkelen goeden weg in de richting noord-zuid, en zelfs de doorbraak van Prinsegracht naar Fluweelen Burgwal geeft het naar oost en west geen verbindingen, die met den verkeersstroom Laan van Meerdervoort–Javastraat–Wassenaarsche weg in beteekenis zou kunnen wedijveren.
Het interlocale verkeer van Rijswijk en verder naar Scheveningen moge toenemen – het zal hoe langer zoo meer langs andere banen worden geleid, en het nu nog belangrijke stadsverkeer zal uitsterven, zoodra de onvermijdelijke verplaatsing van het Hollandsche-Spoorstation een feit is geworden.
Belanghebbenden wenschen juist dáárom het stadhuis op deze plaats teneinde een stadsdeel, dat nimmer beteekenis kon winnen en voorbestemd is een onaanzienlijke buurt te blijven, kunstmatig tot bloei te brengen. Het laat zich denken, dat dan te noorden, tusschen den Hofweg en het stadhuis, warenhuizen, winkels, cafés en bioscopen zullen verrijzen; ten zuiden is zelfs dit soort verbetering (?) van het aspect niet te verwachten, en, mocht er niettemin eenig vertier ontstaan – kan dan een dergelijke winkel- en pleizierwijk een waardige omgeving worden geacht voor een stadhuis, dat toch, in zijn verschijning en naar zijn wezen, een ernstig monument gehoort te zijn?
De tram, – een betrouwbare waardemeter voor het verkeer – onderhoudt langs het Spui, behalve lijn 6, uitsluitend lijnen naar het station, bestemd dus om te worden verlegd, maar heeft in de onmiddellijke nabijheid van het Alexanderveld verbindingen naar alle richtingen: 1, 2, 7, 8, 9 en A.
Het verlangen van den handeldrijvenden middenstand juist op het Spui het stadhuis te bouwen, eenerzijds te verklaren uit door het vroegere Raadsbesluit opgewekte verwachtingen, misschien reeds in speculaties omgezet, komt anderdeels voort uit een historisch te begrijpen, maar niettemin geheel verouderde, opvatting van het begrip „stadhuis”.
Symbool van nieuw-verworven rechten der burgerij, zetel tegelijk van rechtspraak en bestuur, vond het raadhuis in de kleine middeleeuwsche stad zijn meest geschikte plaats op het terrein zelf der drukste nering, aan de Markt. Hier was plaats voor de heele bevolking, om van de „pui” gewichtige besluiten te hooren aflezen, of om er een veroordeelde op de kaak te zien staan, hier konden de burgers ook te hoop loopen om, in tijden van nood voor de stad, gewapend te worden, of in oproerige drommen het stadhuis te bestormen en de vroedschap te verzetten.
In onzen tijd, en in een groote stad, heeft het stadhuis deze beteekenis niet meer. Het heeft het karakter van een groot kantoorgebouw gekregen, waarin representatieve ruimten – voor het Dagelijksch bestuur, den Raad en zijn gasten – zeker niet mogen ontbreken, maar waar toch vooral de vele ruime lokalen moeten zijn te vinden, waar het gecompliceerde werk der moderne bestuurstaak in rustige aandacht kan worden volbracht.
Mocht de bouw van het stadhuis inderdaad het rumoerige verkeer van trams en auto’s langs het Spui bestendigen en wellicht doen toenemen, dan zou dat geen voordeel, maar een ernstige belemmering zijn voor allen, die in het stadhuis moeten werken, want het verkeer zou aan alle zijden vlak langs de wanden moeten worden geleid.
Het Alexanderveld een aesthetisch volmaakte bouwplaats.
Van alle zijden gemakkelijk bereikbaar en toegankelijk moet het moderne raadhuis ongetwijfeld zijn, maar veel beter dan aan den voet van zijn muren, kan het verkeer op geringen afstand erlangs worden gevoerd, en hiertoe geeft de situatie van het Alexanderveld, in tegenstelling met die van het Spui, juist bij uitstek gelegenheid.
Vóór het Spui wordt aangevoerd de ligging midden in de zakenwijk, in de „city”. Maar het valt toch niet te ontkennen dat, afgezien van het winkeliersbedrijf, juist de groote zaken zich uit de rommelige oude stad hoe langer hoe meer terugtrekken en zich in de richting van het Alexanderveld verplaatsen, nu aan Vijverberg, Kneuterdijk en Parkstraat de groote banken zich hebben gevestigd, en andere groote kantoren, de Petroleum-Maatschappijen, de Indische Spoor, enz., enz., gebouwen hebben gesticht in en bij de Nassaubuurt.
En evenmin als het rumoer en gedreun van trams en automobielen, past de sfeer van lichtreclames en étalagevensters in de onmiddellijke omgeving van een stadhuis.
Reeds alleen om al zulke practische redenen valt het Spuiplan te verwerpen.
[2]
De Nieuwe Kerk in gevaar.
Het wordt waarlijk volkomen onaannemelijk, wanneer men het van aesthetischen kant beziet. Er staat aan het Spui, vlak tegenover de plaats waar het stadhuis verrijzen zou, een monument van zeventiende-eeuwsche bouwkunst, dat tot de allerbelangrijkste van ons land behoort in zijn eigen categorie wellicht het volmaakste, dat het voorgeslacht ons heeft nagelaten: de Nieuwe Kerk.
Noorwits, die deze kerk ontwierp, heeft door zijn groepeering van achtkanten om den kruisvorm een genialen plattegrond geteekend van specifiek protestantsch karakter, en aan den opbouw wist hij zóóveel statigheid te geven, prachtig bekroond door een schitterend opgeloste bedaking, dat zijn werk zonder voorbehoud als een meesterstuk kan worden geprezen.
Nu de ontluistering, die de Nieuwe Kerk reeds leed, toen het water aan haar voet, waarin zij weerspiegelde, gedempt werd, zou men dit monument grofweg vermoorden door vlak er tegenover een gebouw te stichten van de afmetingen, die ons stadhuis moet hebben. De fijnzinnige De Bazel heeft dit gevoeld, toen hij, in zijn situatieplan voor een Spui-stadhuis, dit als het ware voor de kerk terugtrok.
Maar hij heeft het gevaar des te duidelijker doen voelen en daarmee het plan veroordeeld. Ook hierom kan een stadhuis aan het Spui niet staan; het zou in ieder geval de Nieuwe Kerk kleineeren, en hoe zou het zelf een grootsch monument kunnen zijn, tegenover een gebouw van zoo voorname houding en zoo gróót van schaal? Men denke zich een gebouw van drie of vier verdiepingen naast deze onverdeeld omhoog gaande kerk!
Ook op zichzelf is het Spuiterrein voor een monumentaal gebouw ongeschikt; men heeft er nergens den noodigen recul, men nadert het van geen enkele zijde in zijn voornaamste as, het werkt van alle kanten als een inschuifsel. In Berlages situatieplan is het daarom overhoeks gesteld, de mooie rechthoekige snijding van het oude Haagsche stratenplan, door den Hofweg reeds verstoord, nogmaals verbrekend. De Bazel schoof het achteruit; beiden erkenden – onwillekeurig – dat een vloeiende en vanzelfsprekende oplossing niet mogelijk is, dat men zich heeft te vergenoegen met een „pis-aller.”
Het Spui is een zóó slecht terrein voor den stadhuisbouw, dat eigenlijk iedere andere plaats de voorkeur verdient.
Het Alexanderveld daarentegen, door een doorbraak van de Javastraat in het verschiet van de Alexanderstraat gelegd, en noordwaarts, over de kazerneterreinen heen, aan het Prinsevinkenpark verbonden, is een aesthetisch volmaakte bouwplaats. Voor wie uit de Parkstraat komt, is het Plein 1813 het voorbereidend rond-point, het voorportaal, van den breeden toegangsweg, in welks as de toren oprijst. De onderbroken bebouwing van het Willemspark, niet te hoog, juist goed van schaal, vormt een prachtigen overgang uit de gesloten straatwanden van de binnenstad naar het monumentale stadhuisblok. Aan alle kanten zijn ruime wegen mogelijk om het stadhuis, dat toch van het al te luidruchtig verkeersgewoel gescheiden blijft. De ligging is zóó ongezocht, zóó klaar, dat iedere vreemdeling, wien men op den toekomstigen plattegrond van den Haag zou vragen het stadhuis te zoeken, het Alexanderveld onmiddellijk zal aanwijzen Het ligt ook vlak bij het Vredespaleis, symbool van den Haag’s beteekenis als centrum van intellectueel wereldverkeer.
Men vraagt zich af, hoe iemand aan een ander terrein kan denken – en men krijgt dan ten antwoord, dat de gemeente al wat huizen aankocht aan het Spui en dat enkele winkeliers er zaakjes hopen te maken. Zelfs de directeur van den „Dienst voor Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting” zou vóór het Spuiplan zijn....
Maar Nederlands bekwaamste stedebouwkundigen, De Bazel en Berlage, spraken zich onomwonden uit vóór het Alexanderveld. En wie, die op aesthetisch gebied een naam heeft te verliezen, zou anders kunnen doen!
Men zegt, dat het Alexanderveld nog niet onmiddellijk beschikbaar is, het Spui zou eerder „rijp” voor den stadhuisbouw zijn. Wij wenschen met nadruk te verklaren, dat dit een averechtsche, een onjuiste voorstelling is. De waarheid luidt, dat het Alexandersveld over eenigen tijd te krijgen en in alle opzichten volmaakt geschikt voor den stadhuisbouw is – en dat het Spui volslagen ongeschikt is en te allen tijde zal blijven.
Er zijn niet twee geschikte terreinen, waaruit men kan kiezen, er is er slechts één: het Alexanderveld. (Spatieering van ons – Red.).
|