Anoniem/Een Dada-matinée

Een Dada-matinée
Auteur(s) Anoniem
Datum Maandag 29 januari 1923
Titel Een Dada-matinée
Krant Algemeen Handelsblad
Jg, nr 98, 30850
Editie, pg Avondblad, Derde blad, 9
Opmerkingen Theo van Doesburg vermeld als Van Doesburgh, Nelly van Doesburg als mevrouw van Doesburgh
Brontaal Nederlands
Bron kranten.kb.nl
Auteursrecht Publiek domein

Een Dada-matinée.


+ ’s-Gravenhage, 28 Jan.


      Gepeperde prijzen, gepeperd althans voor zóó’n middag, maar toch was de groote zaal van Diligentia, zoo good als geheel gevuld, zoowel beneden als boven. Dezelfde medewerkers als op den eersten intiemen Dada-avond in de Residentie en den grooten Dada-avond in de hoofdstad. Het kabaal, dat op die beide avonden gemaakt is door het publiek, was oorzaak, dat Kurt Schwitters eerst even kwam zeggen, dat hij, telkens wanneer er rustverstoorders zouden zijn, vijf of tien pauze zou houden om de rusteloozen gelegenheid te geven heen te gaan. Is dat niet... echt dadaïstisch, want redeloos? Zal niet storm oogsten, wie wind zaait?


      Nauw is Schwitters’ figuur achter het gordijn op het tooneel verdwenen of van Doesburgh begint achterin de zaal een redevoering af te steken over het Dadaïsme. Hij schrijdt, plechtig oreerend, maar met de grootste malligheid als inhoud, langzaam naar het tooneel, waar hij, aan een tafeltje zittend, zijn oratie eindigt. De geest wordt al vaardig over het publiek. Als Schwitters wat dadaïstische poëzie voordraagt, wordt het wild in de zaal. Zijn vers over „De oven” duurt erbarmelijk lang, begint aldoor weer bij hetzelfde, keert altijd weer tot hetzelfde terug. De vroolijkheid kittelt de menschen. Drie toeschouwers, die zich gecompromitteerd achten door de voorgedragen nonsens, gaan al dadelijk heen, het zelfrespect in de dédaine houding, maar drie rijksdaalders armer. En Schwitters is nog steeds bij den oven, wat „de bruine”, „de roode” en „de groene” er van zeggen. Het publiek boven lacht hysterisch.
      „Volgend nommer,” wordt er gegild.
      „Ober!”, roept een dorstige meneer.
      De zaal buldert van den lach. Schwitters kan bijna niet verder, maar houdt vol: „de bruine vroeg, „de roode zeide”, al maar over den oven, deszelfs hoedanigheden en gebruik. Hij is onverstoorbaar. Het publiek brult, blaast, gilt, maakt allerlei geluiden, een fluitje komt boven alls uit....
      Het gordijn valt – vijf minuten strafpauze. Een „bis-bis”-gejoel barst los.... Maar de gordijnen blijven eenige minuten gesloten. Als ze openwaaien, dan gaat Schwitters, nu staande, verder, alwéér over den oven. Hij wordt nu zelf wild, maakt grimassen en rare geluiden. En het publiek helpt dapper me....
      Een film van een beeld, met vierkant hoofd, rechthoekige armen en beenen, die op de maat van ernstige muziek bewegen, is werkelijk aardig. De lach is echt. Maar als dan een mannequin in kleurige lichteffecten op het tooneel staat en Schwitters in de zaal weer allerlei malle geluiden hooren laat begeleid door een vreemdsoortig, zachtklinkend instrument, dat hij als een ratel ronddraait, dan zijn de menschen niet meer te houden. mannequin heeft een rood electrisch licht in de hand, dat om de paar seconde wordt aan- en uitgedaan, een allermalst effect. Schwitters kweelt en kraait lustig voort in de zaal. De menschen doen dol. „Gooi dien vent eruit,” wordt er geschreeuwd. Het publiek overstemt alras weer de dadaïstische komedianten met piepen, gillen, fluiten....
      Het gordijn valt wéér, maar niet alleen voor straf. Het is ook „echte” pauze. Als de menschen weer gezeten zijn, springt van Doesburgh ineens boven te voorschijn, in allerlei malligheden het dadaïsme verheerlijkend, in de Fransche taal. Schwitters zegt dan drie verzen op, aan de piano begeleid door mevrouw Van Doesburgh, van Heine, een vierde voegt hij eraan toe, maar van zijn eigen (dadaïstisch) maaksel. Het publiek juicht van de pret, voor het grootste deel niet eens merkende, dat Heine hier werd voorgedragen. Van Doesburgh steekt voldaan zijn hoofd tusschen de gordijnen: „u wordt bedankt, dat u zoo gelachen hebt; het was een van de grootste volksdichters, dien u hebt uitgelachen”....
      Een oogenblik later komt hij weer voor het gordijn. Hij maant om stilte, meer aandacht, vindt bijval, maar ook heftige oppositie. De woorden „onzin” en „idiotisme” rollen hem tegemoet. „Wij zullen de menschen, die hier de rust verstoren, gelegenheid geven heen te gaan”, zegt hij. Dan stuift Pisuisse, geërgerd toeschouwer, met een hoofd rood van verontwaardiging, op en roept kwaad: „u bent het zelf, die de rust verstoort met uw onzin”. Daverende toejuichingen. Een formeele kibbelarij volgt, tusschen „boven” en „beneden”. „U moet wel bedenken”, zegt Van Doesburgh nog tot het publiek, „dat u hier niet bent om lawaai te maken, waar wij....” (Gejuich).
      Schwitters draagt nu allerlei malligheid in het Engelsch voor, aldoor begeleid door het publiek, weer gevolgd door Duitsch.


            Thou.
            Thee.
            Thee.
            Thine.
            Thine.
            Thee.
            Und als Sie in die Tüte sah,
            Da waren rote Kirschen drin.
            Da machte Sie die Tüte zu,
            Da war die Tüte zu....
            Deiner.
            Dich.
            Du.
            Dir.


      Sohwitters ploft neer in een stoel. Het publiek heeft uit alle macht meegedaan.
      Mevrouw Van Doesburgh speelt nu een „Treurmarsch van een vogel” en een „Idem van een mier”. En haar echtgenoot gaat daarna „verzen” voorlezen – in het Duitech. „Kunt u geen Hollandsch lezen?”, wordt er van-boven-af gevraagd. Maar het blijft Duitsch. „U hebt wel Hollandsch geld ontvangen”, schreeuwt een ander. „En u bent Hollandsch-onbeleefd”, wordt er van-beneden-uit-de-zaal naar-boven getrompet.
      Alweer ruzie, onder de menschen.
      „Harder”, „neen, zachter”, hoort Van Roesburgh roepen. Hij blijft „voordragen”. En de acteurs-in-de-zaal zorgen voor nadruk, herhaling en begeleiding, zoo rumoerig mogelijk. De razernij bereikt haar hoogtepunt, wanneer Schwitters op heb tooneel de meest malle geluiden staat te kokhalzen – „Ba, ba, bè, bè, bé, bé.... Ha, ha, ha.... het alphabeth van voren naar achteren en omgekeerd, eindigend in een langhalzend uitgestooten ohohohoho....
      Toen ben ik weggeloopen....


      En terwijl ik in de vestibule nog voel, of mijn kop waarachtig onder mijn hoed zit, komt „een persoonlijkheid” aanstormen, meneer Begriffenfeldt, de krankzinnigendirecteur uit Peer Gynt.
      „Hab’-ich-die-Ehre”, zeg ik, „weet u...”
     „.....dat vanmiddag precies om twee uur de volstrekte Rede gestorven is? Ja, dat weet ik. Ik kom erop af....” En hij declameert, poseerend, al verder:


      „De personen, die vroeger krankzinnig heetten,
      „Zijn zooeven normaal geworden.
      „Overeenkomstig ’t verstand in zijn nieuwe phase.
      „En kijkt u de zaak verder goed aan,
      „Dan volgt dus, dat juist op hetzelfde uur
      „De zoogenaamd wijzen begonnen te razen.”


      „Dat klopt,” zeg ik nog. Maar hij is al weg dóórgerend naar de zaal.
      Later heb ik gehoord, dat hij niet ééns is opgevallen....

Overige vindplaatsen

bewerken
  • K. Schippers (1974) Holland Dada, Amsterdam: Querido, pp. 75-77.