[1] [...]
HET JAAR 1904.
Voor de bouwkunst in Nederland is het afgeloopen jaar niet bijzonder voorspoedig geweest. Hadden de architecten in 1903 over het algemeen niet te klagen gehad in 1904 was het werk schaarsch, een gevolg van de groote verliezen door onze landgenooten bij hunne Amerikaansche speculatiën in 1903 geleden, verliezen, die door de hoogere koersen van 1904 geenszins werden goedgemaakt.
Reeds Uilenspiegel wist echter, dat op regen zonneschijn volgt, en zoo mag dan ook gehoopt en verwacht worden, dat het pasbegonnen jaar gelukkiger zal wezen, dan zijn voorganger.
Wie echter gehoopt mocht hebben, dat het Paleis des Vredes, dat in den Haag zal worden opgericht, tot verlevendiging der bouwkunst van ons land zou bijdragen, schijnt bedrogen te zullen uitkomen. Het is wel een zonderlinge speling van het lot, dat dit gebouw, bestemd om den vrede te bevorderen, reeds eer het nog bestaat tot zooveel strijds aanleiding moet zijn.
In de eerste plaats kwam den strijd om de kwestie, of de prijsvraag, die men dacht, dat uitgeschreven zou worden, alleen voor de Nederlanders bestemd zou zijn, dan wel, of ook buitenlanders toegelaten zouden worden. Het scheen dat deze vraag in laatstgenoemden zin was opgelost. Doch daar kwam nu onlangs over Amerika een bericht tot ons, dat door de Nederlandsche regeering stappen gedaan werden om door elke mogendheid, die de Haagsche Conventie onderteekend had, twee architecten te doen aanwijzen, die zouden uitgenoodigd worden om mede te werken aan de prijsvraag. En het bleek dat ditmaal de Amerikanen goed waren ingelicht. Want het bestuur der „Carnegie-stichting” wil alleen de medewerking van „de meest bekwame en op den voorgrond tredende architecten in elk land”, en toont daardoor dezelfde hebbelijkheid te bezitten, die den duivel in het oog van velen zoo onaangenaam maakt.
Nu zal natuurlijk ieder land zijn officieelen mannen naar voren schuiven. De Duitsche keizer heeft ongetwijfeld zijn keus al gedaan, en men kan wel zeker zijn, dat die niet op mannen van de „secession” is gevallen.
Ook de andere regeeringen zullen deze „nieuwlichters” zoo zij in hun land aanwezig zijn, niet aanwijzen, overmits deze mannen der „nieuwe kunst” in het politieke te rood getint worden geacht.
Men kan zich dus voorbereiden op een keur van koude, academische kunst.
Ook de plaats, waar het gebouw des Vredes zal komen, gaf aanleiding tot veel strijd. Allerlei denkbeelden werden opgeworpen, doch het bestuur der Stichting liet het oog vallen op zeker terrein, aan de gravin Van Bijlandt toebehoorende. Toen werd door de regeering een wetsontwerp ingediend, strekkende om dit terrein aan te koopen en aan de
[2]
2
Stichting ten geschenke te geven. Sedert echter schijnt er kans te bestaan, dat de koop niet tot stand komt en het gebouw in de Maliebaan zal worden geplaatst.
Belangrijke vraagstukken kwamen in 1804 aan de orde. De reorganisatie der Polytechnische school kreeg haar beslag niet omdat de wet op het Hooger Onderwijs, waarvan zij deel uitmaakte, door de Eerste Kamer der Staten-Generaal werd verworpen. Uitstel zal in dit geval wel geen afstel zijn.
De regeling van het Middelbaar Technisch Onderwijs kwam er ook nog niet door. Moesten wij er, bij ons overzicht van verleden jaar, onze bevreemding over uitspreken dat in de kringen der vaklieden deze regeling geen belangstelling wekte, ditmaal kunnen wij er op wijzen, dat het voorgestelde Technicum verdedigd is door den Bond van Technici en bestreden door de Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst, die beiden in adressen aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal hunne meening hebben uiteengezet.
Het ontwerp der Arbeidswet heeft nu meer de aandacht getrokken, doch voornamelijk wegens de politieke beteekenis. Het zou echter gewenscht zijn, als onze bouwkundige lichamen hun meening over dit ontwerp, wat de technische zijde betreft, deden kennen. Want vooral bij een goede regeling van het leerlingstelsel heeft de bouwkunst groot belang.
Tot de belangrijkste zaken, die in 1904 behandeld werden behoorde het uitbreidingsplan, dat de gemeente Amsterdam deed opmaken. Aangenomen is het ondertusschen nog niet, naar de gemeenteraad in de discussiën is blijven steken. Het plan had voor- en tegenstanders.
Scheen het aanvankelijk, dat de voorstanders, althans in den raad, de meerderheid hadden, in den laatsten tijd deed de oppositie haar stem sterker hooren, zoodat de aanneming van het plan minder zeker geworden is. Men mag er zich ongetwijfeld over verheugen, dat in dit geval velen zich geroepen hebben gevoeld, in dag- of weekbladen hun meening over het ingediend ontwerp kenbaar te maken. Een stadsuitbreiding toch is iets, dat niet lichtvaardig kan worden behandeld, daar fouten, daarbij gemaakt, moeilijk te herstellen zijn.
De herstelling der Grafelijke Zaal te ’s Gravenhage, die in 1904, wat het westelijk deel betreft zoover gereed kwam, dat de vereenigde zitting van de twee Kamers der Staten-Generaal er kon plaats hebben, wekte de algemeene belangstelling. Ook dat zou verheugend zijn, ware het niet, dat over de waarde van zulke restauraties de meeningen nogal uiteenloopen.
In de Tweede Kamer heeft de heer De Stuers voor het benoemen van een hoogleeraar in de schoonheidsleer aan een onzer universiteiten gepleit, doch zonder succes. Vreezen de tegenstanders voor een „officieele” schoonheidsleer? Het zou kunnen wezen, dat zij aan de „officieele kunst”, door den heer De Stuers ingevoerd, reeds genoeg hebben!
Die officieele kunst heeft blijkbaar haar beste dagen gehad, al is zij nog geenszins gestorven. Haar symbool, het Rijksmuseum, bleef althans niet onaangeroerd. De heer De Stuers beklaagde zich in de Tweede Kamer over veranderingen, in het gebouw gemaakt, veranderingen, die zeker achterwege gebleven zouden zijn, als hij nu nog referendaris was. Maar zijn klacht baatte hem niet; de Minister van Binnenlandsche Zaken stuurde hem met een kluitje in het riet.
De aanbouw aan het Rijksmuseum, waarin de „Nachtwacht” zal worden geplaatst, is reeds onderhanden. Velen betreuren het, dat Dr. Cuypers gedwongen werd, aan zijn schepping deze zaal te moeten toevoegen, wier geschiktheid voor haar doel nog blijken moet. In het oorspronkelijk plan paste zij niet.
Maar moge het Cuypers ook niet aangenaam geweest zijn aan zijn eigen werk te gaan bijbouwen, beter toch, dat het hem werd opgedragen dan een ander; en een andere oplossing der quaestie scheen niet te vinden.
In het jaar 1904 kwam de kathedraal van het bisdom Haarlem, zeker een der voornaamste werken door de Roomsch-Katholieken sedert hun emancipatie ondernomen, haar voltooiing een belangrijke schrede nader, zooals wie met de Hollandsche Spoor reisde, heeft kunnen zien. Er is in het ontwerp nog al wijziging aangebracht, sinds het een tiental jaren geleden, openbaar werd gemaakt. Gaven vroeger koepel en torens door hun zeer rijzige vormen een gewenscht tegenwicht tegen de al te groote gedruktheid van het overige, zijn oorzaak vindend in de te rijke planontwikkeling bij te geringe hoogte-afmetingen, het nieuwe ontwerp doet zien, dat men, misschien uit spaarzaamheid, de bekroningen veel minder slank zal maken dan vroeger bedoeld was, kwam in 1904 het schip in hoofdzaak gereed, in 1905 hoopt men koepel en torens onderhanden te kunnen nemen.
Omtrent het vereenigingsleven in 1904 kunnen wij kort zijn. Een feit van beteekenis was, dat de samensmelting van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst met het Genootschap Architectura et Amicitia niet tot stand kwam. Wij hopen, dat de beide lichamen ten slotte nog zullen inzien, dat eendracht macht maakt. Tot een algeheele samensmelting behoeft het niet te komen. Veel zou reeds gewonnen zijn als beiden één gebouw, één orgaan en één kas hadden. Voor het overige konden jongeren en ouderen gescheiden blijven, wat zeker gewenscht zou wezen.
Architectura viert dit jaar zijn vijftigjarig bestaan. Hoe heugt het ons nog, dat het zijn zilveren feest vierde! Van die viering dagteekent de herleving van het Genootschap, dat daarvoor in het bijzonder Jan Springer dank heeft te weten. Maar tegenover iedere lichtzijde staat een schaduwkant. Was de Vereeniging Architectura et Amicitia opgericht om de jongeren gelegenheid te geven elkander te leeren kennen en om vrij uit te kunnen spreken, het Genootschap Architectura wilde de evenknie der Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst zijn.
Vijf en twintig jaar geleden was de Maatschappij zeker niet wat zij wezen moest. Doch de grieven, die toen tegen haar bestonden, zijn reeds lang verdwenen. Op het oogenblik kan men zeggen, dat beide lichamen een ongeveer gelijk doel nastreven, zoodat er tegen nauwere aansluiting eigenlijk geen bezwaren bestaan. Het is waar, dat personenquaesties dikwijls in dergelijke gevallen den doorslag geven, doch over en weer zal men toch wel een offer in het belang der goede zaak, willen brengen.
Architectura heeft het voornemen, zijn gouden feest met luister te vieren. En hoe het Genootschap zulke feesten weet in te richten, zóó, dat daarvan de aangenaamste herinneringen behouden blijven, is genoeg bekend. Laat ons de hoop uitspreken, dat de milde stemming, die feestvierende pleegt te kenmerken er het hare toe mogen bijdragen, om de beletselen, die er tot dusverre tegen samenwerking met de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst bestonden, te doen verdwijnen.
Als het jaar 1905 die samenwerking mocht zien tot stand komen, dan zou er reden zijn het met gulden letteren in de annalen onzer vaderlandsche architectuur te schrijven.
|