Anoniem/Hieronymus Bosch/Hoe de kunsthistoricus dr. O. Benesj hem ziet

Hieronymus Bosch
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 4 maart 1939
Titel Hieronymus Bosch. Hoe de kunsthistoricus dr. O. Benesj hem ziet
Krant Algemeen Handelsblad
Jg, nr 112, 36676
Editie, pg Ochtendblad, Derde blad, 5
Opmerkingen Jheronimus Bosch vermeld als Hieronymus Bosch, Otto Benesch als O. Benesj, Dieric Bouts als Dirck Bouts
Brontaal Nederlands
Bron kranten.kb.nl
Auteursrecht Publiek domein

HIERONYMUS BOSCH


Hoe de kunsthistoricus dr. O. Benesj hem ziet.


      Voor de afdeeling Kunstgeschiedenis van de Allard-Pierson-stichting heeft gisteravond in een der gehoorzalen der Amsterdamsche Universiteit de kunsthistoricus dr. O. Benesj uit Parijs een lezing gehouden over Hieronymus Bosch.
      De spreker, die zijn voordracht met lichtbeelden toelichtte, werd ingeleid door prof. dr. I. Q. van Regteren Altena.
      Dr. Benesj zeide dat de kunstbeschouwers die zich met Hieronymus Bosch hebben beziggehouden, zich dien laat-middeleeuwschen schilder vooral in twee vormen hebben voorgesteld. De eene, welke reeds tot de 16de eeuw te herleiden valt, ziet in hem vooral den schilder van het diabolische, groteske en komische. Terwijl men de oorzaak vroeger uitsluitend in de fantasie van den kunstenaar zocht, bewees de historische critiek van de 19e eeuw het verband van deze eigenschappen met het geestesleven van de late middeleeuwen. De andere voorstelling daarentegen releveert zijn bijzondere qualiteiten als schilder, als voorbereider zelfs der moderne schilderkunst.
      Hieronymus Bosch leefde in het niet centraal gelegen ’s-Hertogenbosch, maar zijn vroeg werk wijst op relaties met de kunst van de zuidelijke Nederlanden (o.a. van Dirck Bouts). Hij is hierin betrekkelijk naturalistisch, maar al dadelijk vertoonen zich hier en daar ook spot en ironie, zelfs in de religieuze voorstellingen. Haar moreel didactische strekking beantwoordt aan het laat-middeleeuwsche danken. Het schilderij is voor Bosch een spiegel der wereld zooals het goddelijke of menschelijk oog. Het cirkelrond is hem een geliefd motief, den diepen zin, dien hij tot uitdrukking wil brengen door de verschijningen, kleedt hij in den vorm van het beeldraasel, van de charade. Menigmaal bood de Nederlandsche spreekwoordenwijsheid thema’s voor zijn schilderijen. Zoo zijn de zeven doodzonden in den vorm van een reusachtig oog van God vereenigd. Zoo wijkt Bosch van naturalistische tendenzen af, terwille van een andere, in het begin van de 15e eeuw gangbare bemoeiing met den menschelijke geest. Bovendien is de opzettelijk naïef en ouderwetsch geziene wereld getroffen met een meesterschap over het penseel, dat in het oproepen van het atmosperische verband der dingen en de oneindigheid van de vrije ruimten van het landschap dat der tijdgenooten, die zich vooral toelegden op de uitbeelding van het menschelijk lichaam, verre voorbijstreefde. Spreker ging aan de hand der meesterwerken dit meesterschap van het groot visioen na. Hij wees erop, dat Bosch een belezen mensch geweest moet zijn, die Latijn verstond en die zoowel de satireschrijvers van zijn tijd (Sebastiaan Brandt bijvoorbeeld) als de sprookjesvertellers der middeleeuwen kende.
      Toch gaat zijn visie uit boven het literaire en boven wat men ook als zijn bron moge aanwijzen. Vooral een groep teekeningen waarvan de volledige beteekenis ook door zijn tijdgnooten niet ontraadsels kon worden bewijst, hoe hij zich over zijn plaats in de wereld geuit heeft. Hij incorporeert zichzelf in het betooverde bosch (het bosch, dat ziet en hoort) of in spookgestalten. Een hem obsedeerende daemonenwereld dwingt hij in zijn schilderijen en zoodoende bevrijdt hij zich van deze op geniale wijze.



HIERONYMUS BOSCH (Zelfportret).