Anoniem/Jan Wils over schoonheid en materie

Jan Wils over schoon-
heid en materie
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 29 oktober 1932
Titel Jan Wils over schoonheid en materie
Krant Het Vaderland
Jg 64
Editie, pg {{{editie}}}, Avondblad C, p. 2
Opmerkingen Verslag van de lezing Schoonheid en materie van Jan Wils; Henk Wegerif vermeld als Wegerif, Hendrik Petrus Berlage als Berlage, Han van Loghem als J.B. van Loghem, Willem van Konijnenburg als W.A. van Konijnenburg, Jean François van Royen als J.F. van Royen, Johan Thorn Prikker als Thorn Prikker
Brontaal Nederlands
Bron kranten.kb.nl
Auteursrecht Publiek domein

JAN WILS OVER SCHOONHEID EN MATERIE


      Gisteravond heeft Jan Wils voor den Kring ’s-Gravenhage–Rotterdam en Omstreken van de Ver. voor Ambachts- en Nijverheidskunst in Excelsior een lezing gehouden over Schoonheid en materie.
      Vooraf heeft de heer Wegerif, voorzitter van de V.A.N.K., erop gewezen, dat deze lezingen een reeks vormen over de taak en plaats van den kunstenaar in de samenleving. Men is bij het begin begonnen en dr Berlage heeft in zijn lezing van 30 Sept. gesproken over „Mensch, samenleving en cultuur”, Na de lezing van dezen avond zal ir J. B. van Loghem spreken over de taak en den plicht van den kunstenaar en dezen avond zal Wils het hebben over


Schoonheid en materie.


      De heer Wils begon met eenige eerbiedige woorden te wijden aan de lezing van dr Berlage om vervolgens te zeggen, dat van hem als scheppend kunstenaar verwacht wordt, dat hij zal zeggen hoe hij als mensch en als kunstenaar staat tegenover de begrippen schoonheid en materie, de stof, waarin de gedachtevorm voor den beschouwer zichtbaar wordt.
      Spr. wees erop, dat er geen betrekking bestaat tusschen de schoonheid en de stof om vervolgens beide begrippen afzonderlijk te behandelen.
      Wat schoonheid is kan spr. niet rechtstreeks zeggen. Wij zien, wij hooren, betasten een voorwerp, een woord, een gebaar, muziek en plotseling vinden wij het schoon, gebeurt er iets in ons, komt dat voorwerp, dat woord, die muziek los te staan van al het andere en gaat onze belangstelling en onze liefde alleen daarnaar uit, naar het enkele geval, dat ons treft, waarbij het andere wegzinkt. Dan is er schoonheid, zeggen wij. Maar anderen zien die schoonheid niet.


Wat is schoonheid?


      Wij spreken over schoonheid, maar wij weten niet, wat zij is of hoe zij is. Alleen de gevolgen nemen wij subjectief waar. Schoonheid is niet gebonden aan stof.
      Spr. gaat dan na, waarmede die ontroering, die men deelachtig wordt door schoonheid, in verband kan staan en meent, dat dit met een zekere zielegesteldheid het geval is ten opzichte van het tegenoverstaande voorwerp. Maar het is niet aanvaardbaar, dat de schoonheid een individueele zielegesteldheid is.
      Al is dan schoonheid niet te definieeren, van schoonheidservaring kan wel iets gezegd worden. Volgens Wils is schoonheidservaring het gevolg van een merkwaardige, geheimzinnige, geestelijke verhouding, die tusschen twee dingen kan bestaan. De krachten, die dit contact brengen, kunnen wij verstandelijk niet waarnemen en ook niet meten. Even plotseling als zij optreden kunnen zij ook weer verdwijnen als de twee dingen worden gescheiden en het een tegenover iets anders wordt gesteld.
      Spr. ging na wat die geheimzinnige kracht was en zei, dat de wetenschap veronderstelde, dat van elk ding, hoe klein ook, stralen worden uitgezonden. Elke bijzondere eigenschap van het voorwerp heeft dus stralen met een vast, daarmee overeenkomend trillingsgetal. Twee voorwerpen hebben nu een zekere relatie met elkaar, wanneer bepaalde stralen van het eene kunnen worden opgevangen door het andere en weer teruggekaatst. Dezelfde eigenschappen moeten, volgens spr., dus aanwezig zijn.


Stralingstheorie.


      Die stralingstheorie heeft het inzicht in de werking van vele verschijnselen belangrijk verduidelijkt. Spr. stelde zich voor twee voorwerpen op eenigen afstand van elkaar. Dan kunnen zich drie gevallen voordoen: 1e. Zij kunnen overeenkomstige eigenschappen bezitten; 2e. zij kunnen dezelfde eigenschappen bezitten en stralen met hetzelfde trillingsgetal uitzenden, die echter door buitenstaande invloeden uit hun baan worden gebracht; 3e. zij bezitten verschillende eigenschappen, waardoor stralen met verschillende trillingsgetallen worden uitgezonden.
      In het eerste geval wordt een positief verband gelegd, in het tweede werkt de kracht in tegengestelde richting, stoot dus af en in het derde gebeurt niets.


Schoonheidservaring.


      Dit bracht spr. over op het gebied der schoonheidservaring en zei, dat ook in dat geval van subject in object stralen uitgaan, waardoor op de wederzijdsche betrekking invloed wordt uitgeoefend, wat spr. verder uitwerkte en deed concludeeren, dat schoonheid een harmonische zielegestemdheid is tusschen subject en object, dus dat de ziel en de ziel van het voorwerp een band gesloten hebben van volmaakte harmonie.
      Vervolgens ging spr. na hoe wij schoonheid ervaren en zei, dat dit door onze zintuigen geschiedde en deze organen er speciaal op ingesteld zijn om de bijzondere trillingen op te vangen, net als de antenne van een radio. Er heeft dan een aandoening plaats van het dieper-bewustzijn van de ziel, om eerst daarna zich te openbaren als schoonheid.


Wat is ziel?


      Daarna stelde spr. de vraag wat ziel is en kwam tot de uitspraak, dat dit eeuwigheidsbewustzijn, het niet gebondene aan tijd en aan ruimte is. Dat is in alles, in het doode voorwerp en in het levende, in het organische en in het anorganische. En dit is volgens spr. de kracht, die den mensch bindt aan het om hem levende. Geen mensch is ontoegankelijk voor de ontroering der natuurlijke schoonheid, omdat hij bovenbewust het eigen bezit er in herkent. Dan is het of een ring gevormd wordt en daaruit ontstaat de ontroering in onze ziel, die wij een schoonheidservaring noemen. Deze ontroering is gewekt door twee dragers van het eeuwigheidsbewustzijn.
      Volgens spr. heeft elke mensch bij zijn geboorte de mogelijkheid van schoonheidservaring meegekregen. Dit schoonheidsgevoel kan in iedereen ontwikkeld worden. Dit kan gebeuren door bewuste aanschouwing van de natuur. Openheid van de ziel – of zooals een ander zegt: waarheidsliefde is de eerste eisch; bewust leven is de tweede. Wie kijkt en niet denkt, ziet niet; wie aanschouwt en zich niet bewust maakt, wat hij zag, wordt geen zielservaring rijker, ontwikkelt niet zijn schoonheidsgevoel.


De schoonheid van het kunstwerk.


      Daarna sprak de heer Wils over de schoonheid van het kunstwerk van het in zichzelf doode ding, wat natuurlijk betrekkelijk is, daar het ook een ziel heeft.
      De practijk leert, dat niet iedereen in staat is om de doode stof te bezielen. Het schijnt een bijzondere gave te zijn drager te wezen van het eeuwigheidsbewustzijn en dit te kunnen overdragen op iets anders. Wat de hand des kunstenaars beroert wordt tot nieuw leven gewekt. Wat dood was heeft vorm gekregen en een zeker iets, dat weer in staat is stralen te wisselen met onze ziel. Het bijzondere van het kunstwerk is dus, dat het weer een ziel heeft, die eeuwigheidswaarden draagt, waardoor wij er op uitzonderlijke manier mee in relatie kunnen komen.
      Het eenige doel van den kunstenaar is het voorwerp, dat hij maakt, dien vorm te geven, met dien inhoud, die in de hoogste mate in staat is de eeuwigheidsgedachte uit te drukken. Dat is voor hem de waarheid.
      Resumeerende zei spr., dat wij schoonheid alleen ervaren dáár waar het in ons aanwezige eeuwigheidsbewustzijn het tegendeelige eeuwigheidsbewustzijn herkent en zich onscheidbaar daarmee verbindt. Voor de practijk onderscheiden wij twee soorten van schoonheid: de natuurlijke en die van het kunstwerk, hoewel de werkzame kracht daarin dezelfde is. In het kunstwerk is het eeuwigheidsbewustzijn ge vloeid door een middelaar, dien wij kunstenaar noemen.


Het voorwerp en de kunstenaar.


      In het tweede deel van zijn lezing behandelde spr. het voorwerp en den kunstenaar en allereerst het voorwerp, het kunstwerk, omdat wij daarmee de schoonheidservaring beleven.
      Spr. betoogde, dat de kunstenaar de doode stof een vorm geeft, waarin hij zijn eeuwigheidsbewustzijn legt. De stof, de vorm en de inhoud zijn het, die in het kunstwerk tot een onafscheidelijk geheel zijn vergroeid. Zuiver consequent gedacht zou bij een bepaalde idee met een bepaalde stof slechts één enkele vorm mogelijk zijn, die het volmaakte kunstwerk zou leveren en in de practijk is dit ook zoo.
      Spr. ging dan dieper op deze drie-eenheid in om te besluiten met den kunstenaar, die een zware, verantwoordelijke taak heeft. Want hij is het, die het ideaal hoog houdt, hij is het, die lichtend voorgaat op den weg van het eene ideaal achter het andere, hij is het, die met opoffering van zichzelf vermag levensgeluk te brengen op deze donkere wereld.
      Applaus van de talrijke aanwezigen, waaronder wij, o.a. opmerkten dr Berlage, W.A. van Konijnenburg, mr J. F. van Royen, Fokko Mees, mevr. Midderigh–Bokhorst, beloonde den spreker, die duidelijk en met grooten nadruk zijn lezing gehouden had.


Debat.


      Na de pauze was er gelegenheid tot het stellen van vragen. De voorzitter, de heer Wegerif, dankte de heer Wils voor zijn lezing en resumeerde kort die rede, welke aansloot bij het slot van de lezing van dr Berlage.
      Spr. las voor hetgeen dr Pfeil over Thorn Prikker heeft geschreven en dat reeds in dit blad werd overgenomen uit het Kath. weekblad Opgang. Dit was, in andere woorden, hetzelfde als hetgeen de heer Wils gezegd had.
      De heer Wegerif vroeg daarna welke analogie bestaat tusschen kunstenaars en geleerden.
      De heet Wils antwoordde, dat de geleerde werkte met stof en geest, maar dat heeft met ziel niets te maken.
      Er moet bij den kunstenaar nog iets anders bijkomen, dan bij het werk van den geleerde.
      Een onderlinge gedachtenwisseling volgde, waarna een teekenleeraar aan een H. B. S. in Indië vertelde hoe een jongen uit de 4e klasse, die absoluut geen bijzonderen aanleg had voor teekenen, zijn gevoelsleven toch in de stof wist uit te drukken, toen hij „hoop” moest weergeven. Het was zeer suggestief.
      Men was van meening, dat zoo iemand toch iets van den kunstenaar in zich droeg.
      Op een vraag, hoe iemand iets in de stof kan uitdrukken zonder de stof te beheerschen, werd o. a. gewezen op het werk van Vincent van Gogh uit zijn eersten tijd.
      De heer Zwollo was van meening, dat tusschen schoonheid en materie wel degelijk verband bestond. De doode stof is geen doode stof; alle mineralen leven.
      De heer Wils erkende een zekere natuurlijke schoonheid in mineralen, maar alleen door den kunstenaar wordt de stof bezield. Als de schoonheid in het heele heelal is, is het ook in een korreltje.
      Ten slotte merkte nog iemand op, dat het heel wel mogelijk is, dat de schoonheid in de materie zit en dat die schoonheid door den kunstenaar naar buiten gebracht wordt.
      De heer Wils gaf toe, dat dit ook mogelijk was, waarna de heer Wegerif den spreker nog eens dank bracht voor zijn rede.