Nabetrachtingen uit den Raad
Middagvergadering.
Bouw tweede Gymnasius. — Een garage in de Dr. Kuyperstraat.
Na een gedachtenwisseling van twee-en-een-half uur heeft de gemeenteraad zijn zegen gegeven op het bouwplan voor een tweede gymnasium op een terrein aan de Neuhuyskade bij de Wassenaarschen weg.
De gedachtenwisseling heeft in hoofdzaak over twee vragen geloopen. De eerste was de vraag: is een tweede gymnasium noodig? De tweede vraag was van aesthetischen aard: zal men het plan van den heer I. Limburg aanvaarden?
De eerste vraag was eigenlijk geen vraag voor wie op de hoogte van den toestand is. Maar de heer Duymaer van Twist had haar in een vorige vergadering gesteld en wethouder Albarda was zoo vriendelijk geweest haar in een nota te beantwoorden, die afdoende vaststelde, dat reeds sinds 1917 de behoefte aan een tweede gymnasium vaststaat en er feitelijk, zooals dr. Van der Meulen opmerkte, eerder reden is om de vraag te stellen of er niet aan een derde gymnasium gedacht moet worden. Met zijn twijfel bleef de heer Duymaer van Twist, vooral nadat wethouder Albarda hem nog een nader commentaar op de antwoordnota had gegeven, alleen staan.
Ernstiger was de oppositie op aesthetisch gebied. In zijn artikel, opgenomen in ons nummer van Zaterdagavond, heeft de heer Jan Wils er op gewezen, hoe moeilijk het voor den niet-ingewijde is een architectuurteekening te begrijpen. Die moeilijkheid zal vermoedelijk wel een der oorzaken zijn, waarom mannen als prof. Van der Bilt en de heer v. d. Meulen geen goed woord over hadden voor het ontwerp van den heer Limburg. Die Oostersche stijl — ze spraken, meenen we, zelfs van Palestijnschen stijl — dat uiteenliggende der gebouwen, die kleine vensters, die platte daken — ja vooral die platte daken! waren hun een gruwel en als we hen hoorden, dan kreeg men den indruk, alsof de heer Limburg de onnoozelste bouwmeester binnen onze grenzen ware, en B. en W. met blindheid waren geslagen, toen zij, nadat het oorspronkelijke plan-Limburg was aanvaard, den bouwmeester opdroegen dit zooveel te vereenvoudigen, dat de kosten van bijna 3 millioen belangrijk zouden inkrimpen. Het zal den heer Limburg pijn hebben gedaan zijn geesteskind te moeten besnoeien, maar het is hem gelukt en dat hij er in geslaagd is, toch iets zeer goeds en moois te geven, dat slechts ƒ780.000 zal kosten heeft de heer Jan Wils in zijn reeds genoemd artikel betoogd. De heeren Vrijenhoek, Romeijn en Coltof en de wethouder Albarda en Fortuijn hebben dat gisteren ook gedaan. De heer Vrijenhoek deed daarbij wel erg hooghartig tegenover hem, die niet zijn vakgenooten waren, verleende daarmede een soort van testimonium paupertatis aan ieder niet-architect, die zich een oordeel over bouwkunde aanmatigde, maar waar mannen als de beide hierboven genoemde bestrijders, die waarlijk niet tot de dompers en kortzichtigen behooren, zoo heftig zich kantten tegen het plan-Limburg, kunnen we ons voorstellen, dat de heer Vrijenhoek zich door zijn verstrooidheid verder liet voeren dan billijk was.
Het slot van de bespreking is geweest de aanneming van het voorstel met 33 tegen 8 stemmen, die van de heeren Vrolik, Snoeck Henkemans, Ankerman, v. d. Bilt, Verburg, Ouymaer van Twist, v. d. Meulen en Wittert van Hoogland, een ietwat amalgamatisch groepje.
De rest van den middag is gevuld geweest met een interpellatie van prof. Van der Bilt over den bouw van een garage der firma Batenburg in de Dr. Kuyperstraat. Konden vroeg hij ongeveer, B. en W. niet voorkomen, dat de rust dier deftige straat door een garage voor zware verhuiswagens zal worden verstoord? Neen, dat ging niet, antwoordde wethouder Fortuyn, de verbouwing is goedgekeurd door de Schoonheidscommissie, die enkel op den uiterlijken welstand heeft te letten, de politie ziet geen gevaar voor het straatverkeer in die garage, en de bouwverordening kent aan B. en W. niet de bevoegdheid toe een inrichting te verbieden die niet in strijd is met de Hinderwet en welke door geen servituut of iets der gelijks wordt verhinderd.
Het spijt ons erg, zei mr. Fortuijn, voor de omwonenden, maar men zal er in moeten berusten, zooland er geen regeling bestaat, die aan B. en W. de bevoegdheid toekent om vergunning tot bouw of verbouw te onthouden ter voorkoming dat een of ander bedrijf in een bepaald perceel wordt uitgeoefend.
En zoo is het inderdaad.
De kwestie der navorderingsbelasting. — Pensioenregeling H. T. M.
De avondvergadering werd geopend met de interpellatie van den heer Wesseling over de veelbesproken navorderingsbelasting.
Men weet, dat hier ter stede evenals elders, een beweging op touw is gezet om de navorderingsbelasting uit het jaar 1920 langs gerechtelijken weg verjaard te doen verklaren.
De heer Wesseling had beproefd bij schriftelijke vraag aan B. en W. de verklaring te ontlokken, dat zij bereid zouden zijn door middel van een proces tegen één gedaagde een gerechtelijke beslissing in hoogste instantie uit te lokken. B. en W. hadden op die vraag een afwijzend doch z. i. niet afdoend antwoord gegeven, waarom hij zijn vraag in een interpellatie had omgezet.
Hij hoeft die gisterenavond op zijn gebruikelijke, niet-deftige wijze toegelicht, maar wethouder De Wilde heeft hem den wind van voren gegeven en verklaarde niets van een compromis te willen weten. In de eerste plaats al omdat het hier een kwestie van publiek recht is, dan omdat B. en W. niet zonder toestemming van den Raad een convenant met een officieuse groep burgers, die trouwens zelf nog niet daarom hebben gevraagd, kunnen aangaan en eindelijk omdat de gemeente-ontvanger krachtens art. 113 Gemeentewet zelfstandig buiten B. en W. en buiten den Raad om verplicht is de belastingen volgens regelen der wet in te vor deren.
De heer De Wilde was hevig recalcitrant tegen al wat op een accoord geleek en de heer Wesseling is, gewapend met de noodige voorlichting van de juridische leiders van het comité, daarom den wethouder het antwoord niet schuldig gebleven. Hij stelde ten slotte een motie voor, waarbij B. en W. uitgenoodigd werden te handelen in den geest als hij (de heer Wesseling) zou wenschen. De heer De Wilde weigerde echter ten stelligste die motie te aanvaarden, weigerde ook op het verzoenend denkbeeld van den heer Van der Meulen om aan B. en W. nog eens praeadvies te vragen, in te gaan. Z. i. moest nu, liefst zoo spoedig mogelijk, de Raad beslissen, natuurlijk in zijn geest, in deze zaak, ook al omdat we hier zouden te doen hebben goeddeels met menschen, die liefst geen belasting zouden willen betalen. Bovendien, merkte de burgemeester op, met een test-case als de heer Wesseling wil, zijn we er niet: als wij het winnen tegenover één belastingschuldige, zijn intusschen de andere belastingen verjaard en dan lijdt de gemeente door haar welwillendheid groote schade. Die opmerking, door den heer Crena de Iongh ondersteund, sloeg in en het slot van de niet al te vriendelijke discussie is geweest, dat de motie-Van der Meulen ten gunste van praeadvies werd verworpen, waardoor de heer Wesseling, blijk baar gevoelend, dat hij een verloren zaak verdedigde, zijn motie introk.
De pensioenregeling voor het personeel van de Haagsche Tramsweg Maatschappij is niet zonder dat er een woord over gewisseld is, goedgekeurd.
De heer Harms begon met een vriendelijke critiek omtrent enkele punten van de regeling, waarvoor hij intusschen verklaarde te zullen stemmen.
De heer Guit wierp het denkbeeld op aan bestuurders op 55-jarigen leeftijd pensioen te verleenen — een kwestie die hier intusschen niet aan de orde was.
Wethouder De Wilde maakte zich reeds gereed te antwoorden, toen mevr. Nijhuis—v. d. Puil namens de communistische fractie eenige onvriendelijkheden ten beste gaf aan H. T. M.-directie en personeelbonden en daarbij vooral protesteerde tegen de bepaling, dat de pensioenen met evenveel percenten zullen dalen als de loonen eventueel zullen worden verminderd — een bepaling waartegen trouwens ook de heer Harms bedenkingen had doen hooren.
De heer Van der Loo liet andere klanken hooren: we dienen deze vrucht van een veeljarige onderhandeling tusschen personeel en directie te aanvaarden, en dus kunnen, neen moeten we onze critiek voor ons houden.
De zinsnede, waartegen de heer Harms en mevr. Nijhuis hadden geprotesteerd vond ook geen instemming bij den heer Hellenberg Hubar, die dan ook op schrapping er van aandrong.
Wethouder De Wilde heeft in een even knappe als beknopte rede uiteengezet de beteekenis van de thans voorgedragen regeling, waarbij het bedrijf, dank zij ook de medewerking van de directie, de kosten eener pensioenregeling draagt, die waarlijk in menig opzicht gunstig is voor het personeel.
De aangevallen zinsnede betreffende een mogelijke daling van pensioen vond ook spr. niet mooi, maar... het personeel is dit met de directie overeengekomen. Dit wordt nu ontkend in een adres van het personeel, maar dat moeten partijen maar met elkaar uitvechten, daar blijft de gemeente buiten. En zoo is het ook met de kwestie van pensionneering op 55-jarigen leeftijd gesteld.
En daarop is zonder hoofdelijke stemming de regeling goedgekeurd. Onze gelukwenschen aan het personeel, dat hiermede een lang gekoesterd ideaal verwezenlijkt ziet!
Het debat over het grondbedrijf met toebe hooren is wegens het vergevorderde uur tot een volgende vergadering aangehouden.
|