ONZE LIEVE STAD
HOE GAAT HET ER MEE?
De Hagenaars houden van hun stad. Waar zou men dat beter kunnen weten dan op de redactie van het Vaderland? Over iedere verandering in het stadsgezicht, hoe gering ook, ontvangen wij ingezonden stukken — slechts een betrekkelijk klein gedeelte van wat binnen komt, wordt geplaatst — of bezoeken. De mijnheer, die komt klagen over een, het mooie uitzicht belemmerende, trampaal en de mevrouw, die komt protesteeren tegen een h.i. onoordeelkundig ingelegde halte, ze zijn echte „typen” van bezoekers. Uit al deze kleine dingen spreekt een groote liefde.
De Hagenaar wil telkens weten hoe zijn stad het stelt, hoe zij zich ontwikkeld heeft: de groei, de uitbreiding, de verfraaiing, de intensiteit van sociaal en monain leven, allerlei dingen meer. Er is dan ook veel geschreven over onze stad en de uitgeversfirma W. P. van Stockum en Zn., gevestigd op het allermooiste plekje, midden in het hart van de lieve stad, heeft steeds een belangrijk aandeel gehad in alles wat er over Den Haag en het Haagsche leven verscheen. In 1889 gaf de heer W. P. van Stockum zelf zijn bekende boekwerk uit: „Den Haag in den loop der tijden”, dat men wel eens een moderne de Riemer heeft genoemd. Van alle „moderne” werken over onze stad was het ongetwijfeld het meest wetenschappelijke. Het moderne van 1889 is nu echter al weer verouderd. In vijfenveertig jaar is er enorm veel veranderd in onze stad. De N. V., die thans uitgeverij en boekhandel bij de Gevangenpoort drijft, heeft dan ook geoordeeld, dat het tijd was voor een nieuwe uitgave, „’s-Gravenhage vroeger en nu” is de titel; in hoofdzaak echter worden de veranderingen van de laatste jaren besproken, behalve in het eerste hoofdstuk, dat een historisch overzicht geeft van de ontwikkeling der stad in den loop der eeuwen.
De firma van Stockum heeft zich voor die uitgave tot de allerbeste kenners van het Haagsche leven gewend en het is dan ook volstrekt geen toeval dat er heel wat medewerkers van het Vaderland onder de schrijvers der verschillende bijdragen te vinden zijn. Enkele opstellen zijn trouwens maar met initialen onderteekend.
Na het reeds genoemde historische overzicht, dat door dr van Gelder geschreven werd, worden dan na elkaar aller aspecten van de moderne stad behandeld: de architectuur en stedebouw (J. Wils); de aantrekkelijkheid als woonstad en centrum van vreemdelingenverkeer (van Deventer); de economische en politieke beteekenis; musea en wetenschappelijke verzamelingen (Elout); geestelijke en kerkelijke stroomingen (Junod); courantenwezen (Haaxman); de sportstad (J. Feith); litterair leven (J. Walch), enz.
Naast die bijdragen vindt men tal van fraaie illustraties, die ons oude en nieuwe aspecten der stad laten zien.
Al de bijdragen zijn natuurlijk niet even belangrijk en alle zijn ze zeer verschillend van karakter. Waar dr. van Gelder ons een historische studie geeft, krijgen wij van Jan Wils veeleer een aesthetische beschouwing; van Jan Feith een alleraardigste causerie (Den Haag blijkt inderdaad een groot sportcentrum te worden en over het Zuiderpark is Feith vol lof!) en van Jan Walch zoo iets als een stukje mémoires. Dit karakter van gedenkschriften heeft ook de bijdrage van den heer Haaxman, nestor der Nederlandsche journalisten, die zich nog den tijd herinnert van het dure zegelrecht en de redacteuren van het Journal de La Haye uit de jaren ’30 en ’40 nog gekend heeft, weliswaar toen hun courant al niet meer verscheen.
De bijdragen van van Gelder en van Wils en de daarbij behoorende illustraties, zullen menig Hagenaar in staat stellen heel wat schoonheid in zijn stad te ontdekken, die hem tot nog toe volkomen onbekend was. Daaronder ook veel oude, maar geïgnoreerde schoonheid. Hoeveel onzer stadgenooten weten bv. dat men even de poort naast de centrale van het Roode Kruis op het Lange Voorhout moet binnen gaan, om van het pleintje, waar men dan komt, den nog fraaien gevel van de Kloosterkerk te kunnen bewonderen. En hoeveel zijn er, die het Hofje van Nieuwkoop bij de Prinsegracht kennen, waarvan dit boek een aardige prent bevat?
Hoe achteloos loopt menigeen ook niet voorbij aan wat hij misschien te goed kent om er nog naar te kijken en om de schoonheid ervan nog te genieten. Een boek, zooals thans door van Stockum wordt uitgegeven, frischt de belangstelling op.
Men oordeele naar het volgende fragment over
Een paar huizen op het Lange Voorhout,
ontleend aan het historisch overzicht van dr Van Gelder:
[auteursrechtelijk beschermd]
[Onbekend. De Boterstraat tussen Grote Markt en Prinsegracht, Den Haag. Tekening.]
De Boterstraat tusschen Groote Markt en Prinsegracht
[auteursrechtelijk beschermd]
Na dan een paar andere huizen besproken te hebben en de veranderingen of verwoestingen ervan te hebben betreurd (o. a. den brand in het departement van Marine in 1844), gaat dr Van Gelder als volgt voort:
[auteursrechtelijk beschermd]
* * *
Dat Jan Wils een critische beschouwing geeft hebben wij reeds gezegd. De moderne stedebouw en de moderne architectuur bevindt zich trouwens nog volop in een periode van zoeken, al moge er dan ook reeds heel veel moois gevonden zijn. Zeer gemotiveerd lijkt ons echter de klacht over het
Gebrek aan monumentaliteit,
zooals die door Wils geformuleerd wordt. Wij zijn zoo vrij dit gedeelte van zijn studie hier over te nemen.
[auteursrechtelijk beschermd]
Dit boekje is een boek voor alle Hagenaars en voor alle niet-Hagenaars die onze stad willen leeren kennen, genieten en begrijpen.
|