Residentienieuws
Overheidsbemoeiingen met stedebouw
ONTWERPEN EN UITVOEREN VAN HET UITBREIDINGSPLAN
In de Vereeniging voor Handel, Nijverheid en Gemeentebelangen hebben gisteravond architect Jan Wils en mr dr H. J. Romeyn gesproken over Overheidsbemoeiingen met stedebouw. Als leidende gedachte is daarbij van de volgende stellingen uitgegaan:
Waarborgt het uitbreidingsplan in zijn tegenwoordigen vorm ten slotte een schoone stad?
In verband met bevolkingsgroei, verkeer, ontspanning en andere eischen der moderne samenleving moet het uitbreidingsplan met zijn wijze van bebouwing een grondige verandering ondergaan.
Onafhankelijk van de vraag van gemeentelijk grondeigendom, moet ter bevordering van een hammonische ontwikkeling van den opbouw, de leiding bij de uitvoering van het uitbreidingsplan bij de overheid berusten.
Als punt van uitgang nemende, dat de kosten van uitvoering door de gemeenschappelijke eigenaren behooren te worden gedragen, is het gewenscht bij de evenredige verdeeling daarvan ook rekening te houden met de aangewezen bestemming der gronden.
Fantasie der toekomst.
Jan Wils wees op de bizondere gesteldheid bij de stadsuitbreiding behalve de coördinatie der diverse belangen; de bouwwerken zijn de uitbeelding van bepaalde tijden, de stad is een bouwwerk van zeer groote omvang. Door het beeld der stad is na te gaan de verhouding van den enkeling tot de samenleving. De stad heeft haar bizondere kenmerken van vroeger verloren; is een ingewikkelde knoop in de duizenderlei als een net over het land verspreide belangen geworden. Er is nog maar weinig belangstelling voor het huis, voor de stad. De mensch is veranderd, de stad moet het ook. Aan den stedebouwer de oplossing te zoeken, den stedebouwkunstige de schoonheid te vinden. Opdrachtgeefster moet de overheid zijn. Zij heeft alle middelen in de hand om zooveel mogelijk schoonheid te doen ontstaan. Haar bemoeienis is niet van den laatsten tijd: ook in vroegere eeuwen heeft ze zich met den opbouw bemoeid, al in de 14e en 15e eeuw. Het gevoel voor harmonie en verhouding over alle bemoeienis heen, heeft echter tenslotte die fraaie steden gemaakt, haast onbewust.
Naast de natuurlijk gegroeide steden heeft men de volgens een vast plan opgezette steden – al bij de Babyloniërs met hun terrassensteden. ’t Is ook bij de Egvptenaren en Grieken zoo gegaan. Groote verwantschap bestaat tusschen den aanleg en den opbouw der Grieksche sche en Romeinsche steden, met als hoofdmoment de rechte lijn. De barok heeft ook plan en opbouw vereenigd. Juist deze eenheid tusschen plan en opbouw is verloren gegaan in onzen tijd.
Stedebouw is niet enkel een technische, niet enkel een juridische taak, maar heeft tot taak nieuwe steden te scheppen naar de eisenen van onzen tijd. Kunstzinnige opvatting heeft ontbroken in het laatst der vorige eeuw. Toen is Howards tuinstadsgedachte ontstaan, maar ze mag niet als leidend motief voor de nieuwe stad worden beschouwd. Wel zal ze mogelijk nader brengen tot het nieuwe stadsplan. De grondslag van den modernen stedebouw is geworden een zeer uitgebreid samenstel van wetenschappen, een sociaal werk. Een wetenschappelijk vooronderzoek moet voorafgaan, over een zeer uitgebreid terrein en een groote reeks onderwerpen.
Stedebouw onderzoekt de gesteldheid der natuurlijke factoren, de natuur moet ontzien worden niet alleen, maar er zal nieuw natuurschoon worden geschapen – de tuinstadsidee op ruime basis. We hebben evenwel onze straten en huizen niet aangepast aan het verkeer, Civic Survey rekent niet met gevoel, slechts met cijfers, die tot conclusies moeten leiden, gegrond op de realiteit, niet op ’t gevoel. Een uitbreidingsplan moet soepel zijn, opdat de mogelijkheid van wijzigingen blijft bestaan. De instelling van het apparaat behoort tot de taak der overheid, die het verzamelde statistische materiaal ook voor allerlei andere doeleinden zal kunnen gebruiken. Als Den Haag aan de 700.000 inwoners komt zal ’t een oppervlakte hebben van Wateringen tot Voorschoten, van de zee tot Nootdorp en welicht nog grooter wegens ’t opnemen van de bosschen.
Onze uitbreidingsplannen moeten onvoorwaardelijk herzien worden. Een nieuwe stad eischt een nieuwen opbouw, een nieuw stadsplan en dit kan slechts op wetenschappelijk vooronderzoek zijn gebaseerd. En de overheid mag geen deel van haar zeggenschap bij de uitvoering prijsgeven. Maar wil ze zuiver staan, dan mag ze alleen als zoodanig bij de uitvoering betrokken zijn. Ze moet zorgen voor verspreiding van de voorname gebouwen, enz.; dat kweekt belangstelling voor een bepaald stadsdeel en zal het verkeer beheerschen. De dichtheid der bewoning moet worden bevorderd door ontwikkeling van de bebouwing in de hoogte, wat de straten vermindert, het verkeer verdunt. Het natuurschoon moet met kracht worden bevorderd, waartoe ook de hooge bebouwing kan bijdragen. Zon, licht, blijheid moeten heerschen, een schoonheid kan worden bereikt, welke die van vroeger tijden kan overtreffen, al lijkt de tijd van de verwezenlijking nog veraf.
De uitvoering van het uitbreidingsplan.
Mr dr H. J. Romeyn behandelde de uitvoering van het uitbreidingsplan. In den lateren tijd is het initiatief vaak van de particulieren uitgegaan, dat was de tijd van het geheime uitbreidingsplan, die niet gepubliceerd kon worden vanwege het gevaar voor speculatie, al lekte er wel eens wat uit. De speculatie was toen toch een aantrekkelijk bedrijf, al liep ze wel eens verkeerd voor den betrokkene. De Woningwet bracht wel verbetering, maar geen leiding, omdat het uitbreidingsplan zelf geen rechtskracht had. Dat werkte onregelmatige uitbreiding, bebouwing en parasiteering der omliggende gemeenten in de hand. Later werd ’t plan bebouwingsplan en kreeg sanctie. Daarna werd het onderscheiden in plan in hoofdzaak en plan in onderdeelen, kreeg het gemeentebestuur bevoegdheid om bebouwingsvoorschriften als onderdeel van het uitbreidingsplan vast te stellen. De gemeente trachtte door aankoop en onteigening invloed op de uitbreiding te krijgen; dat was de tijd van ’t ontstaan van het grondbedrijf en de erfpacht. De verplichtingen der betrokkenen werden publiekrechtelijk vastgelegd. De Haagsche regeling dateert eigenlijk al uit 1891.
Bij de verdeeling van de kosten heeft de gemeente ook bij te dragen voorzoover ze eigenares is. Sommige eigenaren zullen onevenredig getroffen worden bij den afstand van grond en daarvoor moet een regeling worden getroffen. In Den Haag heeft men dergelijke gevallen nog niet gehad, omdat de gemeente daar steeds te maken heeft gehad met exploitatiemaatschappijen, die de gronden van de oorspronkelijke eigenaren hebben gekocht en samen het risico dragen. Na de verdeeling der lasten te hebben besproken, beval hij een klasse-indeeling aan, om zekere nivelleering te verkrijgen in verband met de klacht dat de hooge prijs van den grond arbeiderswoningbouw onmogelijk maakt.
Worden op deze gronden mnider lasten gelegd, dan zullen ze ook goedkooper kunnen blijven. Normaal moet zijn dat gebouwd kan worden voor alle categorieën van inwoners, die woningen noodig hebben. De gemeente moet niet worden gedwongen medewerking te verleenen bij de uitvoering, als slechts met een deel der eigenaren samenwerking kan worden verkregen. De voorwaarden voor die medewerking moeten meer bekend worden gemaakt.
Onder de aanwezigen waren wethouder Vrijenhoek en het raadslid Crayé.
Als bestuursleden zijn herkozen de heeren K. I. B. A. de Coster en mr W. F. Wery en gekozen mej. M. Romme en de beer D. A. den Duik.
|