Het Vaderland/Jaargang 68/20 mei 1936/Avondblad/Voorburgsche Kunstkring

Voorburgsche Kunstkring
Auteur(s) Anoniem
Datum Woensdag 20 mei 1936
Titel Voorburgsche Kunstkring. Werken der leden.
Krant Het Vaderland
Jg 68
Editie, pg Avondblad B, 1
Opmerkingen Bernardus Joannes Koldewey vermeld als B.J. Koldewey, Willem Kromhout als W. Kromhout
Brontaal Nederlands
Bron kranten.kb.nl
Auteursrecht Publiek domein

Voorburgsche Kunstkring


Werken der leden


      De Voorburgsche Kunstkring houdt tot 24 Mei in Vronesteyn een tentoonstelling van schilderstukken, beeldhouwwerken en architectuur van haar leden. Deze Kunstkring heeft verscheidene leden, met wie hij voor den dag mag komen.
      Beginnen wij met de vermelding van schilders, die moeten worden genoemd, dan zijn het eerst de oude heer Akkeringa (er is ook een jongere vertegenwoordigd), Jan Bakker, Fred Brouwer en Louis Meys aan de beurt. Behalve een zijner stemmige „theetuintjes” heeft Akkeringa een bloemstuk en een „Tuin” met de figuren van een vrouw en een kindje ingezonden, het laatste schilderijtje in een fijn doorvoelden, zacht zonnigen toon. Naast een zuiver gestemd „Duitsch stadje” van Jan Bakker hangt een gezicht op de rivier bij Schiedam van dezen schilder en het is opmerkelijk, dat dit veel „Duitscher” aandoet dan het andere werk, Duitsch „romantisch” op de wijze van gekleurde platen in een Gartenlaube of een andere portefeuille-tijdschrift van dien aard. Gelukkig is er nog een derde landschap. „Eiland Vilm”, waar men Bakker op zijn best in vindt; een niet geheel feillooze, doch in haar geheel verdienstelijke en aantrekkelijke schilderij.
      Fred Brouwer heeft blijkbaar getracht – en is er in geslaagd – in dire stukken zijn werk van drie verschilldende kanten te laten zien. In „Urker” vindt men den karakter uitbeelder, dien men kent door menig knap portret; een kop van sterke en strenge expressie, die in olieverf misschien nog krachtiger zou zijn geweest. Decoratief is zijn bloemstuk, op een andere wijze, maar niet minder belangrijk dan een gedivisioneerde verbeelding van de Scheveningsche haven, wemelend van kleurfacetten. Louis Meys heeft met een groote, op grijs gestemde schilderij: „Walcourt”, twee kleinere, eenigszins romantische gezonden. Ook zijn er een ets en geteekende studies naar de Scheveningsche havenwerken van hem.
      De overige schilders zijn J. J. Damme, C. Huisman en P. E. van Renesse. Van D. Horst is er een wel gevoelig geteekend damesportret.
      Marian Gobius, met twee koppen in gips, een „Aapje” in terra-cotta en een tweetal teekeningen, vertegenwoordigt met Albert Termote de beeldhouwkunst. Termotes werken als zijn gevelsteentje met een dravens paard, een kinderkopje in brons, zijn tragische „Oud paard” en een streng gestijlde kop behooren tot het belangrijkste, ja, eigenlijk wel verreweg het beste, wat hier is tentoongesteld.
      In een zaaltje vindt men architectonische en decoratieve ontwerpen van B. J. Koldewey, W. Kromhout, C. M. van Moorsel, ir. H. van Vreeswijk en Jan Wils. Voorts zijn er meubelen en kunstnijverheid-ontwerpen van Hiemstra en Evenblij, weefwerk van Marie Max enz.
      Een aparte wand is ingenomen door teekeningen van schoolkinderen.